MEMOIRES EENER HAAGSCHEHUISONDERWIJZERES 111 mensch genoemd wordt, moet u zeer tegen de borst stuiten. Het klooster zal een waar toevluchtsoord voor u zijn; daar houden alle rampen, alle maatschappelijke smarten en teleurstellingen op!” Toen hij mij bij het heengaan de hand kuste, viel daar op een traan en diep getroffen sprak hij: ,,Moge God u kracht geven, een goede keuze te doen!” Ik begaf mij naar mijn slaapkamer en wierp mij daar luid weenende op mijn canapé. Hoe diep rampzalig was mijn positie, hoe verlaten gevoelde ik mij! Verlaten door degenen, die mij om mijn rijkdom en stand gefêteerd hadden, maar mij in den steek lieten, nu ik arm was! Geen ouders, geen groot ouders stonden beschermend naast mij! Daar viel mijn oog op een groot kruisbeeld, dat boven mijn bidbankje geplaatst was. Daar zag ik uitgestrekte armen, die zich voor de armoede niet sloten. Men had Hem ook alles ontnomen, de wereld had ook Hem verstooten Zijn vrienden en geliefden hadden ook Hem verlaten, ja zelfs verloochend. Wat was Zijn leven in deze wereld geweest en wat was het mijne? Wat had ik tot dusverre voor Hem in deze wereld gedaan? De wereld, die ik zoo af godisch bemind had, stootte mij nu uit en God, Dien ik zoo dikwijls bij deze wereld had achtergesteld, bleef mij met open armen, echt liefdevol verwachten. Ik bad vurig tot God: „Heer, wees mijn toevlucht! Wijs mij den weg, al is deze ook vol doornen en bitterheid! Uw wil ge schiede.” Daarna begaf ik mij naar mijn biechtvader den heer Grossmann en legde hem mijn geheelen toestand bloot. Hij hoorde mij tot het eind toe geduldig en belang stellend aan en veroordeelde noch mijn tranen, noch den strijd, dien ik te voeren had, om een mij toelachende wereld vaarwel te zeggen. Diep bewogen drukte hij mij op het hart, mij aan den wil des Heeren te onderwerpen en mijn lot geduldig en met onderwerping te dragen,

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 129