MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 113 tijd sprak ik dagelijks met den heer Grossmann en verliet hem steeds kalmer, dan wanneer ik bij hem kwam. Eens op een ochtend werd mij gemeld, dat de heer Dicondie mij wenschte te spreken. Deze man had vroeger bij grootmama als kok gediend, terwijl zijn vrouw Elisa beth daar in denzelfden tijd keukenmeid was. Zijn nette en helder witte kleeding hadden mij als kind steeds ge troffen; vaak had ik hem vóór grootmama zien staan met een lei in de hand en dit gaf mij als kind het stellige denkbeeld, dat Johann dan sommetjes maakte, die groot mama nazag. Zij waren uit ons huis getrouwd en groot mama had hen voor hun jarenlange getrouwe diensten voortgeholpen. Grootmama had hun geld geleend om in Keulen een logement te beginnen. Het waren zeer brave en vlijtige menschen en met Gods zegen konden ze reeds na eenige jaren het geleende geld teruggeven en bezaten thans in Keulen één der eerste logementen. Ze hadden geen kinderen. Zoodra hij binnentrad, kwam mij zijn houding met de lei, waarop grootmama het menu liet schrijven, levendig voor den geest en, ondanks mijn groote smart, moest ik even glimlachen. Ik sprak vriende lijk: „Dicondie, ga zitten.” De man was ontroerd en het duurde lang, eer hij kon spreken; ik zag, dat hem daartoe de moed ontbrak. Eindelijk zeide ik: „Wenscht ge mij te spreken, Dicondie?” „Ja,” sprak hij, „ik wilde u bidden, bij ons te komen. Wij hebben geen kinderen, en al wat wij bezitten, herinnert ons aan de edele en liefde volle behandeling uwer familie. Ons tegenwoordig geluk danken wij aan uwe grootmama. Daarom bid ik u: Kom bij ons. Wij zullen u als ons eigen kind koesteren en na onzen dood is alles het uwe!” Tranen van ontroering stonden in zijn oogen. Door één der vroegere bedien den als kind aangenomen! Al de trots mijner jeugd kwam daartegen in opstand. Met de grootste moeite bedwong 8

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 131