116 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES
het kwade diene tot waarschuwing. Laat u niet door
een vreemde, booze hand den eenigsten band, dien de
natuur u liet, ontnemen!” Nadat ik hierover eenigen
tijd ernstig had nagedacht, bad ik innig tot God, dat
Hij mij kracht mocht geven, om alles met geduld en
stilzwijgend te verdragen en om de liefde tot mijn
goede moeder in mijn hart te bewaren. Daarna begaf
ik mij naar beneden, in het woonvertrek, waar madelle
Viethen mij op de hoogte bracht met mijn bezigheden:
de meeste waren die eener dienstbode. Ik moest kamers
stoffen, bedden opmaken, aardappelen en groenten
schoonmaken en alle schoenen poetsen: de laatste kar
wei was de meest vernederende. Gaarne beken ik, dat
alles mij zeer onhandig afging. Bij iedere gelegenheid
moest ik van madelle Viethen hooren: „Dat is wat
anders dan bevelen te geven, toilet te maken, visites
af te leggen of te laten inspannen! De trotsche, door
ieder geëerbiedigde gravin staat nu met een dienstbode
gelijk. Het blaadje is nu omgekeerd!” Om mij diep te
vernederen, riep zij mij vaak binnen om te bedienen,
wanneer er bezoek was en ik er juist erg uitzag, door
dat ik hard aan 't werk was. Dan hoonde zij: „Zou men
hierin nog wel de trotsche gravin herkennen?”
Korten tijd daarna verbood zij mij om uit te gaan; ik
mocht niet meer naar de kerk van den heer Grossmann
gaan. Ze zeide: „De mis is overal gelijk. Wanneer ge
de mis wilt hooren, ga dan door den tuin en hoor in
den Dom de mis van den kapelaan. Om de drie maan
den biechten is ook voldoende. Het is niet goed voor
een jong meisje, zoo bigot te zijn en vooral niet goed
voor u! Uw moeder, die krankzinnig was, was ook zoo
vroom. Dat alle-dagen-naar-de-kerk-gaan, verbied ik
u.” De kapelaan was wel een braaf geestelijke, maar
een zeer alledaagsch mensch. Hij preekte niet mooi en