MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 117
het kostte hem ontzaglijk veel moeite, zijn preek van
buiten te leeren. Menigmaal heb ik gezien, dat hem
onder deze voorbereiding het angstzweet uitbrak.
Gelukkig voor hem preekte hij nooit lang en ook niet
dikwijls. Later bemerkte ik, dat deze goede man, in
plaats van het hoofd des huizes te zijn, niets te vertel
len had; hij zat erg onder de plak bij madelle Viethen.
Ik moest nu ’s morgens om zes uur met hem naar de
kerk en dan, door den tuin, dadelijk naar huis terug.
De kapelaan bracht den voormiddag in de kerk of met
beroepsbezigheden door. Om twee uur werd het mid
dagmaal gebruikt; daarna deed hij een slaapje, dronk
koffie en ging dan wandelen, ’s Avonds was hij meestal
uit of kreeg een of anderen geestelijke bij zich op be
zoek; om tien uur werd er gesoupeerd en om elf uur
begaf men zich ter ruste. De prior was een zeer ver
standig man, en buitengewoon zacht en goedig van
karakter. Ik geloof niet, dat hij boos kon worden en
heb hem ook nooit driftig gezien. lederen morgen om
half vijf ging hij naar de kerk, om daar te lezen.
Eens verzocht ik hem, toch eens te vragen, of ik met
hem mee mocht naar zijn kerk, die toevallig nogal ver
van ons af was; de goede man deed dit, maar madelle
Viethen sprak: „Waartoe zou dat dienen? 't Is maar
schoenen verslijten voor niets. Ge hebt immers in den
tuin ook frissche lucht. Ge hebt genoeg tijd verbeuzeld,
en moet nu leeren werken en u uit die wereld leeren
terugtrekken, waarin ge nu een mal figuur zoudt slaan.”
En de prior sprak: „Kind, gehoorzaamheid is een Gode
welgevallig offer en tevens een groote deugd.” Dus
bleef ik thuis. De prior kwam nooit vóór twee uur
thuis; na den eten deed hij een slaapje, dronk vervol
gens koffie of bier, ging dan uit en kwam alle avonden
prompt om acht uur thuis. Daarna ging hij naar zijn