MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 119
de goede prior. Dit wist madelle Viethen niet. Als nu
haar zuster boos was, dan ging zij dit vertellen en dan
werd ik dubbel hard behandeld. Ik had de sleutels van
den kelder en moest alle dagen voor ieder wijn of bier
aftappen, maar iederen dag slechts een bepaalde hoe
veelheid. Nu dwong mij de kleine mad.elle, haar in stilte
wijn, madera of bier te geven. Gaf ik dit niet, dan had
ik dien dag een hel op aarde; in alles bezorgde zij mij
knorren. Gaf ik haar, wat zij verlangde, dan beknorde
de kapelaan mij, omdat ik de kraan ongetwijfeld non
chalant behandelde, want sedert ik voor den kelder
zorgde, waren de voorraden veel spoediger op. Soms
nam zij, wanneer ik den kelder stofte, heele flesschen
beste wijn of likeur weg en dan dwong ze mij te zeg
gen, dat ik die bij ongeluk gebroken had. De kapelaan
was dan erg boos en aan tafel werd ik door mad.elle
Viethen openlijk beleedigd. Deed ik echter den zin van
de kleine mad.elle, dan hielp zij mij in alles en gaf mij
soms ook wijn. Onbegrijpelijk zooals deze vrouw drin
ken kon; vaak heb ik gezien, dat zij glazen brandewijn
achter elkaar uitdronk. Sophie, de dienstbode, was zeer
afgunstig op mij; wanneer ze mij onaangenaamheden
kon bezorgen, liet zij het niet. Madelle Viethen had
soms dagen, dat men zou geloofd hebben, dat zij krank
zinnig van woede was; dan zocht ze met iedereen twist.
Ik heb dan den kapelaan dikwijls hooren zeggen: „U
zult me den dood nog aandoen.” Dan zag men hem den
geheelen dag niet meer; hij sloot zich in zijn kamer op
of ging uit. Ik geloof ook, dat zij in geldzaken de baas
was.
Van alle huisgenooten bezat slechts de prior mijn
volle vertrouwen. Als ik gestraft werd, was hij vaak
mijn voorspraak en wist steeds iets tot mijn verschoo-
ning aan te roeren. Als ik door madelle Viethen be-