MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIfZERES 121
voelende priester! Hij sprak: „Wilt gij Grossmann
schrijven, doe dit dan vrij in de lesuren. Ik zal zelf den
brief wel bezorgen.” Ook wist de prior door te zetten,
dat Grossmann mijn biechtvader bleef. Zelfs nam hij
mij menigmaal mede, om buiten te wandelen en dan had
ik mijn zakken vol met allerlei lekkers. Maar de groote
vreugde, die deze uitspanning mij bezorgde, verried
mij en toen hij haar weer eens vroeg, of ik met hem mee
mocht gaan, zeide madelle Viethen: „Waarom? Het is
ongepast en de wereld zou er een verkeerde uitlegging
aan geven. Bovendien neemt het studeeren zooveel tijd
in beslag, dat ik lust gevoel, het geheel te doen staken:
ze heeft genoeg geleerd.”Busch leed veel aan hoofd
pijn, maar ik geloof, dat er veel verbeelding bij kwam,
want hij at en dronk altijd goed. Als hij hoofdpijn had,
lag hij den geheelen dag te bed; dan moest ik bij hem
gaan zitten, hem bedienen en voorlezen. Hij was zeer
lastig van humeur, maar de aanhoudende krenkende
behandeling, die ik van alle huisgenooten, den prior
uitgezonderd, te verdragen had, had mij zeer geduldig
gemaakt. Het was mij later niet eens veroorloofd,
’s nachts te weenen, want de studenten hadden, waar
schijnlijk met de beste bedoeling, verteld, dat ze mij
's nachts hoorden weenen; dit was mogelijk, want hun
kamer was naast de mijne. Voortaan moest ik op de
kamer van madelle Viethen slapen. In het gedrag van
madelle Viethen en in de huiselijke inrichting was veel,
dat ik als kind niet begreep, maar dat mij nu zeer ver
keerd voorkomt. Zoo zeide madelle Viethen onophou
delijk tegen mij: „Als mijn hoofd op uw lijf stond, dan
bedroog ik alle mannen. De man is het onedelste, dat
er bestaat en de vrouw is dan slechts op haar plaats,
wanneer zij dit geslacht ongelukkig maakt. Een
vrouw, die begaafdheid bezit, moet den man tot krui-