122 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES pen en kronkelen brengen en hem dan verachtelijk met den voet vertreden.” „O kind,” viel ze soms uit, „wreek u op de mannen; gij kunt het, want de natuur gaf u daartoe de wapenen. Wreek u op dit gevloekte geslacht en vertrap ze dan in het slijk.” Als ze mij dit voorhield, drukte ze mij soms in de armen en als ik haar dan zeide: „Maar madelle Viethen, de mannen hebben mij nooit beleedigd,” dan stiet ze mij verachte lijk van zich, zeggende: „Dwaze pop zonder ziel! O, waarom bevind ik mij niet in dat lichaam, daar op haar plaats!” Nog vele andere opmerkingen maakte zij mij en als ik mij dan eens bij den prior beklaagde, dat madelle Viethen mij altijd aanzette, om de mannen ongelukkig te maken, hen eerst aan te trekken en dan weder af te stooten, dan sprak hij: „Netje, ook het kwaad heeft zijn goede zijde, als men er maar een wijs gebruik van maakt. Een slecht voorbeeld kan ons zoo wel ten goede als ten kwade strekken. Uw eigen ver stand en vlekkeloos geweten zal u in iedere oneerbare of onedele handeling een waarschuwende stem doen hooren. Luister steeds naar die stem en breng haar nooit tot zwijgen. Wat het gedrag van anderen betreft, ieder zal voor zichzelven eens verantwoording moeten afleggen. God legt u in uw eerste jeugd een zware be proeving op, maar Hij waakt over u; wees vooral voor zichtig, dat gij den eersten stap tot de zonde niet doet, want dan volgt gemakkelijk de tweede. En bedenk steeds: „Overal ziet God mij. Hij kent mijn gedachten en ziet mijn daden. Hij zal eens mijn rechter en vergel der zijn.” Wanneer ik met den heer Grossmann over madelle Viethen sprak, las ik in zijn oogen een grenzen- looze angst; hij sprak altijd van het klooster. Hij zeide vaak: „Hier hebt ge evenmin vrijheid als in het kloos ter en in het klooster wordt ge niet mishandeld zooals

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 140