MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 125
wij samen langs den Rijn wandelen, dan bracht hij me
om vijf uur weer thuis, ik opende de deur heel zacht,
ging zitten naaien en wanneer dan de anderen opston
den, was het aan niets te merken, dat ik had gewandeld.
Eenigen tijd later werd door de hooge geestelijkheid
aan den prior, wegens zijn groot verstand en zijn men-
schenkennis, een zaak van het grootste gewicht in Aken
opgedragen. Het vernemen van deze tijding was een
zware slag voor mij. De prior trachtte mij er nu toe te
bewegen, in het klooster te gaan, maar ik sprak: ,,Ik ver
kies den dood boven het klooster!” Toen hij vertrok, was
ik zoo bedroefd, alsof een vader mij verliet. In de oogen
van madelie Viethen was een verschrikkelijke blik te
lezen.
De eerste slag, die mij trof, nadat de prior vertrokken
was, was het strikte verbod, om in de week naar de kerk
te gaan. Toen ik mij hierover bij den kapelaan beklaagde,
sprak hij: ,,Nu, kind, bid dan thuis.” Daarna dwong zij
mij, om 's Zondags, wanneer allen uit waren, te naaien of
te breien. Ook hierover sprak ik met den kapelaan, maar
madelie Viethen zeide tegen hem: ,,’t Is voor haar veel
beter te werken, dan den geheelen dag lui door te bren
gen of zoo stipt te zitten lezen of studeeren; ik ben zeer
goed op de hoogte met het gestel van dit kind.” De kape
laan zeide slechts: „Nu dan!” en ging naar zijn kamer.
In dezen tijd had ik zooveel van haar te lijden, dat
Busch haar hierover op zekeren dag aansprak, maar
madelie Viethen zei slechts: „Het kind is slechts aan
mij toevertrouwd. Ik alleen ben voor haar verantwoor
delijk.” Waarop Busch, haar luide veroordeelende, zich
naar zijn kamer begaf. De studenten verweten haar aan
tafel, dat een hond beter behandeld werd dan ik, maar
aangezien dit nog kinderen waren, hadden ook zij geen
invloed op haar. De meid was tengevolge harer jaloersch-