MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 127
de andere zijde van het huis gelegen. Toen ik voor de
eerste maal aan dit bevel gehoorzaamde, trad ik schreien
de zijn kamer binnen. Hij lag, zeer mooi gekleed, op de
canapé. Toen ik binnentrad, stond hij op, gaf mij de hand
en sprak: „Kost het u tranen, in mijn tegenwoordigheid
te zijn? Mijn liefde voor u gaat alle beschrijving te boven.
Mijn beginselen, dat beken ik gulhartig, zijn niet zeer
edel, maar hoeveel boosheid, hier in huis, wordt er niet
aangewend, om u ongelukkig te maken. Ik ben oog- en
oorgetuige van uw schrikkelijk lot in dit huis. Kom, zet
u eens vertrouwelijk naast mij neer.” Dit deed ik, waar
op hij zijn arm om mijn middel legde. Ik duwde zijn
arm weg en sprak: „Dit is een verkeerde sleutel tot mijn
vertrouwen.” Daarop begon ik bitter te weenen. Toen
nam hij mijn beide handen in de zijne en sprak: „Ik
noemde u schertsend mijn vrouwtje. Ik ben rijk en onaf
hankelijk en woon in Kleef; word de mijne. Schenk mij
uw hart, indien het nog vrij is. Ik leefde, weliswaar, los
bandig, maar uw stil en geduldig lijden treft mijn ziel
diep. Aan uw zijde wil ik een braaf mensch worden en
zoolang wij nog niet gehuwd zijn, zal ik u als bescher
mend genius ter zijde staan!” Onder tranen sprak ik:
„Mijnheer, van mijn ongeluk kan zich niemand een denk
beeld vormen, maar ik zal nooit huwen. Als zuster wil
ik u liefhebben en als zoodanig zal uw geluk het mijne
zijn, maar verlang geen andere liefde. God alleen is op
dit, voor ons beiden, plechtig oogenblik onze getuige;
Hij zal ons beiden straffen en zegenen.” Ik drukte zijn
hand en vroeg hem: „Nietwaar, gij wilt de arme, ver
laten wees toch niet nog dieper ongelukkig maken, dan
zij reeds is?” Hij zweeg lang stil, sloot mij toen in zijn
armen, drukte een kus op mijn voorhoofd en riep met
bevende stem: „Tot hiertoe en niet verder! Arm, verlaten
kind, ik wil een broeder voor u zijn. Misschien word ik