128 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES hart u heen stormen en zijn bescherming is vaak getroost, wan- eens meer voor u!” Juist op dit oogenblik trad madelle Viethen binnen. „Zoo!” zeide ze, „is dit lezen?” Ik weet niet, hoe het kwam, maar ik was totaal niet geschrok ken. Kwam het, doordat hij mij beloofd had, een broeder voor mij te zijn? Hij sprak met een vreeselijken blik, dien ik mijn leven lang niet vergeten zal: „Madelle Netje, wilt u met uw werk in den tuin gaan? Dan zal ik u dade lijk volgen. Ik heb een tête-a-tête met mijn beleefde nicht.” Ik ging. Ruim een uur duurde dit onderhoud, waarna hij doodsbleek beneden kwam en sprak: „Madelle Viethen ligt in onmacht.” Ik vloog naar haar toe en vond haar bewusteloos op een canapé liggen. Ik riep de meid, maar wij konden haar niet tot bewustzijn brengen. Toen riep ik haar neef, daar alle overige heeren uit of naar school waren, maar hij kwam niet. Eindelijk opende zij haar oogen, maar zoodra ze mij zag, stiet ze mij woe dend van zich af. Alleen Sophie, de meid, mocht haar helpen. Twee dagen bleef zij te bed, gedurende welken tijd ik niet bij haar mocht komen. De kapelaan en Busch zeiden tegen mij: „Foei, wat zijt ge een valsch en lichtzinnig kind!” De neef ontweek mij zichtbaar. Dit alles kwam mij zeer onbegrijpelijk voor, maar men had mij van kindsaan geleerd: „Indien uw zonder schuld is, laat het dan vrij om bulderen. God is dan uw vriend en nabij.” Deze gedachte had mij al zoo neer ik onverdiend beschuldigd werd; daarom ging ik ook nu stil mijn gang, in weerwil van alle op mij knorrende menschen. Den derden dag vertrok de neef. Zijn afscheid van allen was koud en gedwongen; alleen tegen mij was hij bijzonder vriendelijk. Na het ontbijt zocht hij mij in den tuin op op dit uur waren weer alle heeren uit gaf mij een ring tot aandenken en sprak: „Gij zult ge lukkig worden, arme, ongelukkige wees! Denk aan mij,

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 146