MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 133
indien de overste, die zelf echtgenoot en vader is, bij dit
onderhoud aanwezig wil zijn.” De overste stond op,
maakte een buiging voor mij en bracht mij naar een
andere kamer. Daar geleidde von Rappard mij in een
vensternis en sprak nu: ,,O, word nu de mijne; keer niet
tot madelle Viethen terug. Ik zal voor u zorgen. Totdat
ik kapitein ben, leeft gij op uzelve en ik zweer u, u nooit
alleen te bezoeken, doch steeds in gezelschap van den
overste of zijn gemalin. (De overste had een boek ter
hand genomen en zat gedurende ons onderhoud, schijn
baar niet op ons lettende, in een voltaire.U weet, hoe
ik u bemin! Gij waart mijn eerste liefde en ik die van u.
Leg nu uw hand op uw hart en vraag uzelve af, of ik
u onverschillig ben.” Nooit doorstond ik een zwaardere
proef. Eduard”, sprak ik tot hem, „nu is het te laat. Ik
vergeef u alle nonchalance omtrent mij. Mijn hart kent
geen wraak, maar liefde zal het nooit voor u gevoelen.
De verarmde wees zou een struikelblok zijn op uw maat
schappelijke loopbaan. Uw uiterlijk, jeugd, stand en loop
baan zullen weldra een rijke echtgenoote aan uw zijde
voeren. Ik zal u nooit vergeten. Wat ik u bid, is: Laat
mij nooit weten, als gij huwt. Gij zegt mij, dat madelle
Viethen mij dwingt, mij in de gevaren te begeven en
duizenden valstrikken voor mij heeft gelegd. Ja, beste
Eduard, dat zie ik nu ook duidelijk in. Deze lijst is de
laatste, al zouden mij ook de grootste folteringen wach
ten!” De overste nam mijn beide handen in de zijne en
sprak: „Kind, houd steeds vast aan de gevoelens van eer
en deugd. God gaf u, behalve uw uiterlijke hoedanig
heden, een goed verstand, een sterke ziel en een deugd
zaam hart. Blijf steeds braaf en goed. Gij zijt beiden
elkanders eerste liefde; welnu, offert dit gevoel aan uw
beider plicht. Zegt elkander thans vaarwel, en belooft
mij, vooral gij von Rappard, elkaar nooit meer op te