134 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES zoeken.” Toen drukte de overste mij een kus op het voorhoofd en sprak met ontroerde stem: „Mijn kind, geef nu tot aandenken aan von Rappard den waarachti- gen broederkus.” Na dezen dag heb ik von Rappard nooit weergezien. Den dag daarop ontving ik de volteekende lijst, met het geld onder couvert. Voor het laatst kwam op het adres de naam mijner vroegere grootheid voor. Ik heb dit couvert langen tijd bewaard, want het adres had hij geschreven. Eenige dagen later werd ik ziek: mijn zenuwen hadden teveel geleden. Ik lag verlaten op mijn kamer; niemand kwam boven, om naar mij om te zien. Deze ziekte was een weldaad van God, want de loterij verviel er door. Ik verzocht madelle Viethen, of zij Grossmann wilde vragen, bij mij te komen, maar zij sprak: „Hiervoor is nog tijd genoeg; gij ligt nog niet op sterven.” Eenige dagen later kwam zij boven en zeide: „Oehlmann is beneden; hij wil je zien. Zal ik hem boven laten?” Ik sprong op, kleedde mij en begaf mij met moeite naar beneden. Hier viel een tooneel voor, dat ik nooit zal vergeten. Zij zeide, dat een neef van haar uit Kleef de oorzaak van mijn halsstarrige weigering was en wilde mij nopen, nu te beslissen. Oehlmann scheen nog wel eenig gevoel te hebben, want hij zag, dat ik op het punt was, in elkaar te zakken en sprak: „Over drie dagen wil ik een beslissend antwoord hebben.” Toen ging ik naar mijn kamer, sloot mij daar op, schreef een brief aan den prior en ook een aan mijn familie, waarin ik alles beschreef, wat ik in deze maan den geleden had. Beide brieven legde ik in mijn cassette en ging den volgenden morgen zeer vroeg naar den Rijnoever, met den vasten wil, hier een eind aan mijn diep rampzalig leven te maken. Geen mensch was in mijn nabijheid, want deze kant van den Rijn wordt zeer zei-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 152