MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 139
Zie over deze familie Weygand het artikel van Dr. Kossmann
in ditzelfde jaarboek.
behalve een plichtsgetrouw priester ook een echt diep-
gevoelend mensch was, hoorde mij met open oor en be
wogen hart aan. „Kind!” sprak hij, „gij wilt vluchten!
Maar waarheen! En dan op uw leeftijd!” Ik antwoordde
hem: „Eerst was mijn plan, mijn haren af te knippen,
van kleeding te veranderen en militair te worden, maar
daartoe mis ik den moed. Ik ben vast besloten, de han
den uit de mouw te steken en door eigen bekwaamheden
in mijn onderhoud te voorzien. Ik zal dus moedig de
wijde wereld ingaan, want overal is God en ergens zal
de arme, verlaten wees wel brood vinden; ik gevoel
energie genoeg, om mijn eigen kost te verdienen. Waar
om zou de vrouw niet even goed als de man voor zich
zelf kunnen zorgen en toch deugdzaam blijven? Ik be
loofde Grossmann, nog acht dagen te willen wachten,
echter onder de belofte, dat hij geen stap tot mijn familie
voor mij zou doen. Zichtbaar getroffen gaf hij mij zijn
zegen.
De meeste nachten bracht ik slapeloos door. Op zeke
ren nacht kwam mij Weygand in Holland in de gedach
ten. Ik schreef hem mijn toestand en verzocht hem, mij
toe te staan, bij hem te komen. Hij antwoordde dadelijk,
dat ik gerust in Den Haag kon komen. Hij woonde met
zijn moeder, die van zijn vader gescheiden leefde; zijn
vader woonde te Amsterdam
Met dezen brief begaf ik mij naar Grossman. „Wel
nu dan, kind,” sprak hij, „ga dan naar een vreemd land.
Hier in uw vaderland wacht u zeker ongeluk, waarvoor
ik u niet behoeden kan. Hier omgeven u duizenden val
strikken, waarvan gij de meeste niet eens kent. Houd u