MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 141 zou beleven, woog loodzwaar op mijn jeugdig hart, in mijzelve gekeerd volbracht ik al mijn plichten, 's Avonds na het souper, toen ik allen, die ik hier op aarde nooit zou weerzien, naar bed zag gaan, was ik zeer ontroerd. De kapelaan, die anders nu juist zoo slim niet was, had bepaald iets aan mij gemerkt, toen ik hem goedennacht wenschte; althans toen hij boven was, riep hij „Netje, kom eens hier!” Toen ik boven kwam, zat hij op de canapé en sprak: „Netje, wat is er nu? Voelt niemand was op dat uur in de kerk. Ik knielde op het graf mijner dierbare moeder en bad vurig tot God. Dien middag begaf ik mij naar Grossmann. Hij hield mij lang bij zich en onderhield mij over alle punten des geloofs. Hij beloofde mij, het graf mijner dierbaren dikwijls te bezoeken en mijner en hunner dagelijks aan het altaar te zullen gedenken. Ook gaf hij mij een brief mee, dien ik in de plaats, waar ik mij dacht te vestigen, hetzij deze in Nederland, in Oost- of West-Indië gelegen was, zou overhandigen aan mijn aldaar gekozen biechtvader. „In dezen brief”, sprak hij, „die in het Latijn geschreven is, vertrouw ik uw geheel schuldelooze en deugdzame ziel aan hem toe. Daarom, lieve Netje, kies een bejaarden, verstandigen en waardigen zielverzorger. Geef hem dezen brief; daarin schrijft de priester aan den priester. Volg hem met hetzelfde vertrouwen en dezelfde liefde, waarmee ge mij van uw eerste H. Communie aan stipt hebt gevolgd.” Den volgenden morgen zou hij om half vier voor mij alleen de H. Mis lezen, onder welke ik uit zijn hand, in mijn vaderland, in zijn kerk de laatste H. Communie zou ontvangen. En dan, van zijn kamer naar de stoomboot om den beslissenden stap te doen, want mijn vlucht was bepaald op den volgenden morgen vijf uur! De laatste dag, dien ik misschien ooit in mijn vader land Stil en

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 159