142 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES ge u niet wel? Hebt ge een of ander ongeluk gehad, soms iets gebroken? Zeg het mij dan, opdat ik u helpen kan. Ja, uw leven hier is wel bitter! Al zwijg ik ook meestal, daarom ben ik toch met uw lot begaan. Binnen kort, mijn kind, wordt ge bij mijn vrienden buiten de stad te logeeren gevraagd; dan hebt ge toch tenminste een klein genoegen!” O, hoe gaarne had ik hem toen mijn geheele vertrouwen geschonken, maar ik wist, dat hij wel een goed hart had, maar daarbij zoo zwak van wil was. Hij zou mij nooit veroorloven, dien stap te doen en de zaak misschien aan madelle Viethen vertel len. Daarom gebood mijn verstand mij, te zwijgen. Ik vroeg hem, mij den zegen te geven, en hij deed dit. Daarop gaf hij mij een kus op het voorhoofd en zeide: „Goeden nacht, lieve Netje! Slaap wel, tot morgen! Als God het wil, gaan wij morgen samen naar de kerk en keeren met nieuwen moed huiswaarts!” O, hoe gaarne had ik ook den edelen prior den afscheidskus gegeven! Hoe zou hij mijn stille vlucht beoordeelen? Hij kende de gevaren niet, die mij gedurende zijn afwezig heid bedreigd hadden. Ook madelle Viethen zeide ik goedennacht, maar niet met hetzelfde gevoel als waar mee ik den kapelaan adieu zeide. Haar had ik zoo gaarne toegeroepen: „Mocht ooit weer een wees in uw handen vallen, o, behandel haar dan menschelijker!” En toch, nu ik haar voor altijd ging verlaten, was er een geheel ander gevoel dan weerzin voor haar in mijn hart; ik was zelfs dankbaar jegens haar gestemd. Door haar ruwe en vaak vernederende behandeling was ik in haar huis van talrijke gebreken, die eigen zijn aan de groote wereld, zooals luiheid, trots, verkwistendheid, laatdun kendheid, eigenzinnigheid, enz., genezen; in haar huis was ik tot een nuttige huisvrouw gevormd. Al heeft haar ijzeren schepter mij vaak bittere tranen gekost, haar

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 160