146 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES I weende luid en viel bijna bewusteloos neder! Beiden ontstelden zeer en de vader bracht, of liever, droeg mij boven op het dek, daar hij oordeelde, dat de frissche lucht mij goed zou doen. Zeer ontroerd nam de oude man hier van mij afscheid. Ik zag de boot losmaken; de kapitein stond toen naast mij. Onafgebroken staarde ik naar den oever. Veel ging er in mijn ziel om: mijn rampzalig lot gedurende den laatsten tijd en de onzekere toekomst, die ik tegemoetging. Hierover dacht ik met groote angst na, toen ik onwillekeurig opsprong en, voor dat ik het zelf merkte, bij den rand van de boot stond. Mijn houding moet de aandacht der reisgenooten hebben getrokken, want opeens kwam de kapitein naar mij toe en sprak: „Gravin, om Godswil, bedwing u, ieder let op u.” Ik keek om en zag, dat allen mij verbaasd en ver schrikt aanstaarden. Wij waren Dusseldorf reeds ge passeerd en nog stond ik als een levenloos beeld op de zelfde plaats. Ik was hevig geschrokken en verzocht Reindorp, mij toch ergens te brengen, waar ik met mij zelf alleen zou kunnen zijn. Hij sprak: „Het paviljoen is uw plaats, maar daar zult ge, nu ge zoozeer de algemeene aandacht getrokken hebt, wel niet alleen blijven. Iedereen vraagt mij, wie toch dat jonge meisje is, dat zoo’n zwaren innerlijken strijd schijnt te voeren.” „Neen!” riep ik uit, „laat mij nu toch alleen zijn.” Daarop begon ik hevig te schreien. De kapitein bood mij zijn arm en geleidde mij over het dek tot aan de trap, die naar zijn kajuit voerde. De pas sagiers hadden zich onwillekeurig in twee rijen opge steld, waar ik tusschen door moest gaan, maar ik zag niemand. Hier en daar werd mij een flacon aangeboden, maar zonder op te zien, als ’t ware gevoelloos, ging ik tusschen hen door naar de kajuit van den kapitein, een klein kamertje, dat nauwelijks ruimte voor ons beiden

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 164