148 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES Men schijnt nieuwsgierig te zijn, wie gij toch zijt. Daar om verzoek ik u: Maak wat toilet, kap uw haren wat; ik zal u al het benoodigde hiertoe verschaffen.Verschijn aan tafel, want, al eet ge niets, men zal dan ophouden met gissen en vragen. Er is toch niemand aan tafel, die u kent.” O, hoe gaarne was ik stil in deze hut gebleven! Dat kon echter helaas niet, dat zag ik zelf in. Zoo goed het ging, kleedde ik mij en ging met mijn nieuwen be schermer, die door de noodzakelijkheid een neef was geworden, naar boven. Dadelijk kwamen eenige dames naar mij toe, die mij vroegen, hoe het met mij ging. De kapitein had haar gezegd, dat ik niet goed tegen varen kon. Een oude Engelsche heer sprak zeer deelnemend: ,,Ik had niet gedacht, dat u de reis met ons zoudt hebben voortgezet.” Ik was tegen iedereen zeer beleefd, maar sprak zeer weinig. Aan tafel bewezen allen mij veel attentie, misschien wel uit medegevoel of ook wel uit beleefdheid tegenover den kapitein. Nooit heb ik meer naar het eind verlangd dan aan deze tafel; ik at weinig en dronk slechts één glas wijn. Bij het dessert gaf Rein dorp fijnen Rijnwijn, waarvan ik niet kon nalaten ook een glas te drinken, aangezien deze wijn te mijner eere geschonken werd. Daarop tracteerde de Engelsche heer op champagne en stelde een dronk op mijn jeugdg wel zijn in; ook hieraan kon ik mij niet onttrekken en even min, toen een tweede glas op het welzijn van mijn „neef” den kapitein werd gedronken. Een heviqe roode kleur had ons familiegeheim bijna verraden. Reindorp, dit vreezende, zeide snel: „Beste nicht, ik zal u naar mijn kajuit brengen; dan kunnen wij, mijne heeren, nog een sigaartje rooken. Wilt u mijn nicht excuseeren? Zij gevoelt zich niet wel en oom heeft haar bijzonder in mijn zorgen aanbevolen.” ’t Was een geluk, dat onze plaat sen aan het boveneinde der tafel waren, zoodat wij

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 166