MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 149 spoedig de kamer hadden verlaten, anders zou zijn kleur hem ook verraden hebben. O, hoe gelukkig gevoelde ik mij, toen ik alleen was! Ik legde mij op het bed van Rein dorp; hij ging, terwijl hij mij beloofde, dat niemand, hij noch een ander, in mijn hut zou komen. Den sleutel nam hij mee. Na eenige minuten deed de natuur haar rechten gelden en sluimerde ik in. Ik sliep lang en gerust, totdat het kloppen van Reindorp mij wekte. Hij bracht mij, uit naam der dames, de uitnoodiging, boven op het dek thee te komen drinken. Ik ging met hem mee en allen be ijverden zich, mij met beleefdheden te overladen. De heeren haalden boeken om ons voor te lezen, zoodat de middag omvloog. Om vijf uur onthaalden de heeren ons op Rijnwijn; hieraan zou ik mij moeilijk kunnen ont trekken. Reindorp, die dit merkte, vroeg mij: ,,U wilt immers iets uitpakken? Ik heb daarom uw koffer in mijn kajuit laten brengen. Gaat u mee?” Die vraag, hoe wel kom ook, sneed mij toch door de ziel. Ik een koffer uitpakken, ik arme wees, die niets bezat! Reindorp bracht mij naar de hut. Toen sprak hij: ,,O, hoe gaat mij uw positie ter harte! Zoo jong, zoo goed, zoo gelukkig geweest en door toedoen van vreemden zoo ongelukkig geworden! De scheidsmuur is gevallen!” Van dezen laatsten uitroep begreep ik niets. Gedurende de geheele reis was hij vol attentie voor mij. Te Nijmegen zouden wij moeten overnachten. Hij vroeg mij, of hij mij naar een logement wilde brengen, maar aangezien ik nog nooit in een logement geslapen had, verzocht ik hem, mij in zijn hut te laten overnach ten. Dit kon volstrekt niet, want de boot moest worden schoongemaakt en hij moest naar een bal, dat om hem was uitgesteld. Ik verkeerde in grooten angst. Eindelijk sprak hij: ,,Ik weet er iets op. Ik ken hier te Nijmegen een familie, waaraan ik u kan toevertrouwen. Wil ik u

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 167