150 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES reisgezelschap, behandelde mij de heeren, en daar brengen? Maar wij moeten steeds onder den naam van neef en nicht doorgaan.” Uit nood moest ik wel „ja” zeggen. Na eenigen tijd voegde ik mij weer bij het om geen argwaan op te wekken. Men weer met de grootste attentie; vooral in ’t bijzonder de bejaarde Engelsche heer, waren zeer vriendelijk en beleefd tegen mij. Hier gingen allen blij en gelukkig aan wal; velen wer den af gehaald en reeds op de boot hartelijk welkom geheeten. Alleen mij bracht niemand een welkomstgroet. Reindorp had het zeer druk en hij had mij ook gezegd: „Als de boot aankomt, dan kan ik het eerste uur niet bij u zijn.” Terwijl velen bezig waren met hun bagage en op aller gelaat vreugde en hoop te lezen stond, stond de arme wees eenzaam en verlaten tegen den mast geleund. Verscheidene dames kusten mij recht hartelijk vaarwel, want velen bleven te Nijmegen en vele heeren vroegen mij, waar ik logeerde en of ik den volgenden dag de reis weer zou voortzetten. Ik wist nog niet, waar ik den nacht zou doorbrengen. Langzamerhand verlieten alle passagiers de boot, zoodat alleen het scheepsvolk over bleef. Eindelijk kwam Reindorp, zeer gesoigneerd ge kleed. ’t Was waarlijk een bijzonder knappe, schoonge- bouwde man! Hij wilde mij als „gravin” of „made moiselle” aanspreken, maar ik verzocht hem, mij toch vooral de eerste benaming niet te willen geven. Hij sprak: „Wilt gij u nu ook gereed maken? Dan zal ik u Nijmegen eens laten zien en u dan bij de familie bren gen, waar u kunt logeeren.” Hij gaf mij den arm en wij wandelden samen de stad door. Ik zag, dat hij mij iets wilde zeggen, maar het niet goed durfde. Eindelijk zeide hij: „Het toeval bracht ons onwillekeurig als familie samen. Uw ongeluk heeft den scheidsmuur tusschen ons weggenomen. Uw toekomst is zeer onzeker; vertrouw

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 168