MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 151 mij uw lot toe en laat mij voortaan uw eenigste bloed verwant zijn. Word de mijne; ik zweer u bij God, dat ik u recht gelukkig zal maken. Schenk mij uw liefde en maak uw nieuwen neef tot uw echtgenoot.” Ik miste den moed, hem te antwoorden. Eindelijk sprak ik: „Mijn heer, ik zal u later wel antwoord geven.” Hoe hij dit opvatte, weet ik niet, maar hij drukte mij hartelijk de hand en bleef even aardig voor me. Nadat wij een heele poos gewandeld hadden, zeide hij, dat hij het bal graag zou verzuimen, maar dat dat moeilijk gaan zou, omdat men wist, dat hij zich gezond en wel in Nijmegen bevond; zijn hart en gedachten behoorden echter uit sluitend mij toe. Hij scheen in Nijmegen vele kennissen te hebben, want menigeen groette hem recht hartelijk. „Men zal denken, dat ik verloofd ben,” sprak hij. „Och mocht reeds morgen deze gedachte bewaarheid wor den.” Ik kon zijn hart voelen kloppen. Eindelijk waren wij, goddank, aan het bewuste huis. Eer hij belde, vroeg hij mij, hem toe te staan, mij bij mijn voornaam te noe men, en hem dit wederkeerig ook te doen, want ik had dezen dag nogal eens vergeten, „neef" te zeggen. Ik moest mij hierin wel schikken en beloofde, hem Henri te noemen. Wij werden in de voorkamer gelaten. Hij liep vrij naar achteren, waaraan ik zag, dat hij een goede bekende in dit huis was. Nadat ik lang had zitten wachten, kwam Reindorp met mevrouw, een oude, maar echt hartelijke dame, binnen. Daar zij geen woord Duitsch en ik slechts zeer weinig Hollandsch sprak, be duidde ze mij, dat ik hartelijk welkom was. Ze nam mij vertrouwelijk bij de hand én bracht me naar de huis kamer. Daar zat haar echtgenoot, een oude heer, wien oprechtheid, gulheid en hartelijkheid op het gelaat ston den te lezen. Ook hij heette mij hartelijk welkom. Deze goede menschen behandelden mij als een goede oude

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 169