154 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES
Toen ik beneden kwam, waren Reindorp en de ge-
heele familie reeds in de kamer. Toen de kapitein mij
zag, was hij zoo ontroerd, dat hij mij ternauwernood
goedenmorgen kon wenschen. De pastoor trad op mij
toe, gaf mij hartelijk de hand en verzocht mij nogmaals
uit naam van allen, of ik nog eenigen tijd wilde blijven.
Ook Reindorp ondersteunde dit verzoek; maar hij wist
toch, dat ik niet voldoende kleederen had! Gedurende
het ontbijt, dat met groote zorg bereid was, deden allen
nog een poging, om „het Duitsche nichtje,” zooals de
pastoor mij noemde, nog een paar dagen in den familie
kring te houden. Ten slotte beloofde ik, om spoedig en
voor langen tijd terug te komen. „Mama,” sprak de
pastoor tot zijn moeder, „als Naatje eens tot Rotterdam
meereisde; dan zou zij daar een nacht bij tante kunnen
logeeren en morgen weer met den kapitein terugkomen.
Dan heeft ons lieve Duitsche nichtje goed gezelschap
tot Rotterdam en valt ons het afscheid ook minder
zwaar!” De oudelui keurden dit voorstel goed en Naatje
was al boven, om zich gereed te maken. Reindorp scheen
echter ontstemd; hij zeide, dat dit te lang ophield en dat
de boot dadelijk moest vertrekken. Maar daar kwam
Naatje al geheel gekleed de trap af! Ze beloofde, voort
durend Duitsch met mij te spreken. We namen hartelijk
afscheid van elkaar. Reindorp was nog steeds uit zijn
humeur, ook nog toen we al ruim een uur aan het varen
waren. Vele reisgenooten begroetten mij vriendelijk: de
oude Engelsche heer sprak lachend tot Reindorp: „Zoo,
kapitein, al weer een nichtje?” Na een poosje vroeg
Reindorp mij, of ik met hem even naar zijn hut wilde
gaan; dan zou hij mijn Duitsch geld in Hollandsch wis
selen. Toen wij in zijn hut waren, verklaarde hij mij, dat
hij me vurig liefhad en zonder mij niet kon leven; daar
om had hij liever gehad, dat ik nog eenigen tijd bij de