MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 155
Daar
haar.
zes
Nijmeegsche familie was gebleven. Dan had hij mij om
de vier dagen kunnen spreken. Hij knielde voor mij en
smeekte mij, terwijl hij mij de teederste namen gaf, toch
de zijne te worden. Ik beloofde hem, dat ik over zijn
voorstel zou nadenken en dat de eerste brief, dien ik in
Nederland zou schrijven, aan hem gericht zou zijn. Na
dat ik hem verklaard had, dat mijn hart nog geheel vrij
was, werd hij weer kalm. Hij wisselde nu mijn geld en
bracht mij welgemoed weer op het dek bij Naatje, tegen
wie hij nu weer hartelijk en beleefd was. 's Middags gin
gen Naatje en ik met Reindorp aan tafel, maar mij gaf
hij den arm en mij golden ook al zijn attenties. Dit speet
mij voor Naatje en daarom was ik nog ééns zoo hartelijk
voor
Om zes uur kwamen wij te Rotterdam aan.
stond de diligence reeds gereed, om naar Den Haag te
vertrekken. Alle reisgenooten namen hartelijk afscheid
van ons; de oude Engelsche heer kocht een kistje beste
eau-de-cologne voor „de beminnenswaardige nichtjes”;
dan zou er in Den Haag ook nog eens aan hem gedacht
worden.
Het viel mij zwaar van Reindorp en van Naatje af
scheid te nemen. Naatje en ik hadden tranen in de
oogen. Door de goede zorgen van Reindorp, die den
conducteur een flinke fooi had gegeven, kreeg ik de
beste plaats in de diligence. Langen tijd hield hij mijn
hand in de zijne en, toen de diligence was vertrokken,
zag ik, dat hij mij als een steenen beeld stond na te
staren. Ik had hem nogmaals moeten beloven, hem toch
vooral spoedig te schrijven.
Wij waren al een heel eind op weg, voordat ik gezien
had, wie mijn reisgenooten waren. Ik was alleen als
vrouw in de diligence; naast mij zat een deftige oude
heer en tegenover mij twee jonge heeren. Opeens werd