156 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES één dier beide heeren doodsbleek. Op mijn vraag, wat hem scheelde, antwoordde hij, dat hij niet tegen achter uitrijden kon. Daar de oude heer zeide, dat hij hier ook niet tegen kon, stond ik den jongen heer dadelijk mijn plaats af. Gegêneerd nam hij mijn aanbod aan, maar werd dadelijk beter. Gedurende de geheele reis waren de drie heeren uiterst beleefd voor mij en van Rotterdam tot Den Haag rookte geen hunner. Al die weilanden met koeien vond ik een zeer interessant gezicht; ik had dat nog nooit gezien en dacht, dat al die beesten losgebro ken waren. De oude heer beduidde mij, dat dit weiland was en dat in Holland de koeien dag en nacht buiten op het land bleven. Op mijn verwonderde vraag: „Steelt men hier dan niet?” begonnen allen hartelijk te lachen. Telkens wanneer het een of ander mijn aandacht trok, hield de diligence stil. Zoo stopten wij o.a. te Delft bij de kerk, en ook vele andere merkwaardigheden in Delft lieten de heeren mij zien. Daar bijna alles interessant voor mij was, vloog de tijd letterlijk om. Er heerschte onder ons een bijzonder aangename toon, alsof wij reeds jarenlang met elkander bevriend waren. In Den Haag boden de heeren mij, als om strijd, hun diensten aan, teneinde mij den weg te wijzen, maar dit was gelukkig niet noodig, want Weygand was aan de diligence om mij af te halen, ’t Was heel aardig van den ouden heer, dat hij den volgenden dag bij Weygand aan huis kwam informeeren, of de reis mij goed was bekomen. Weygands moeder ontving mij wel vriendelijk, maar het scheen geen gunstigen indruk op haar te maken, dat ik geen bagage bij mij had. Thans kan ik mij dit zeer goed voorstellen. Ik gaf haar geld, om het benoodigde te koopen. Zij sprak geen Duitsch, zoodat wij wat moeite hadden, om elkaar te verstaan. Ik sliep dien nacht bij juffrouw Weygand in bed, hetgeen mij niet bijzonder

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 174