MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 161 zijt. Gij zijt geen gewoon burgermeisje, maar van ge boorte; dat bewijst uw opvoeding. Al zijt ge ook ge struikeld of gevallen, de deugd is nog te herwinnen. Ge zijt nog zoo jong. Kom, heb vertrouwen in mij; ik ben moeder van acht kinderen. Houd u of ge mijn negende kind zijt en deel me uw wederwaardigheden openhartig mede. Luister naar mijn welgemeenden raad en vat weer moed. Gij zijt nog zoo jong; veel kan nog vergoed wor den van wat de onbezonnen jeugd misdeed.” Dat de schijn tegen mij was, kon ik toen niet begrijpen, maar nu ik ouder en wijzer geworden ben, zie ik de gegrondheid van haar vermoedens wel in. Haar woorden en de moederlijke blik harer oogen deden mij in tranen uitbarsten. Ik bekende haar alles en viel haar snikkende om den hals. „Zoo jong nog,” riep zij uit, „en hoewel onschuldig, toch al zoo diep ongelukkig! Maar kind, is dit wel de zuivere waar heid?” „Ja, mevrouw,” sprak ik, „ik heb nog nooit ge logen. 't Is de zuivere waarheid; God zelf is mijn ge tuige.” Toen kwam mijnheer Hooft binnen en ook hem verhaalde ik alles. Zichtbaar ontroerd, bewaarde hij langen tijd het stilzwijgen en zeide toen: „Ja, Netje, ik mag u niet toestaan, deze stad te verlaten, want ge zijt minderjarig en ik ben van ambtswege verplicht, de regeering van uw land aan te zeggen, dat ge hier zijt.” Deze woorden troffen mij als een donderslag en ik moest mij aan een tafeltje vasthouden, om niet neer te vallen. Ik was een onmacht nabij. Mevrouw vloog naar de kast en schonk iets in een glaasje, dat ze mij, met water ver mengd, te drinken gaf. Beiden waren zeer verschrikt en vroegen mij naar de reden van mijn plotselinge ontstel tenis. Ik zeide hun, onder bittere tranen, dat als zij naar Duitschland schreven, ik dan dadelijk naar Keulen moest komen: ongetwijfeld zou dan het kloosterleven 11

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 179