162 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES mijn lot zijn. „En dan,” riep ik onwillekeurig uit, „madelle Viethen weer te zien! Liever zou ik plotseling sterven.” Mijnheer Hooft verzekerde mij, dat niemand het recht had mij terug te eischen, als ik de volle, zuivere waar heid gezegd had, dus geen ouders of directe nauwe bloedverwanten bezat en geen misdaad had begaan, die mijn vlucht noodzakelijk had gemaakt. Indien hij naar Duitschland schreef en alles, wat ik gezegd had, bleek de waarheid te zijn, dan zouden zij beiden mijn nieuwe ouders willen worden. Dan zou ik hier een nieuw vader land en nieuwe, betere bloedverwanten vinden, die de arme, maar brave wees wilden beschermen. Ik gaf mijnheer Hooft de noodige adressen op en hij beloofde mij, den volgenden dag zelf aan mijn familie te schrijven. Ik had mevrouw openhartig alles verteld, ook dat ik geen bagage meegenomen had en den vorigen dag dadelijk het hoogst noodige had gekocht, maar dat mijn geld spoedig op zou zijn. Daarom smeekte ik den heer Hooft, toch vooral aan mijn familie geen geld te vragen; dit beloofde hij plechtig. Toen de knecht mij dien avond naar huis zou brengen, moest ik mevrouw eerst beloven, den geheelen volgenden dag weer bij de familie Hooft door te brengen. Den volgenden morgen las mijn heer me zijn brief aan mijn neef von Herwig voor. Ik ging dien dag met de familie uit rijden en leerde den kinderen weer een en ander. Zoo verliepen wel veertien dagen, zonder dat er antwoord uit Duitschland kwam. Toen zeide mijnheer Hooft mij, onder vier oogen: „Kind, hebt ge ons wel de volle, zuivere waarheid verteld? Het verwondert mij, dat uw neef, die toch een man van op voeding is, mij niet antwoordt.” Op dat oogenblik ge voelde ik mij diep ongelukkig. Ja, de schijn was wel tegen mij! Ik smeekte den heer Hooft, nog eens te willen schrij ven; misschien was zijn eerste brief wel verloren gegaan.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 180