MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 165
is alles, wat den schijn tegen zich heeft, slecht. Gods
zegen en die van Grossmann geleidden mijn laatste
schreden uit mijn vaderland, waarin mijn familieleden
mij koud en gevoelloos behandelden, terwijl toch mijn
eenige misdaad was, dat ik arm was geworden en dan
nog wel buiten mijn schuld. God vergeve u allen, wat
ge mij hebt aangedaan, maar laat de dooden rusten. Zij
zijn door den Eeuwigen Rechter geoordeeld.” Spoedig
daarop kwam een brief, van geheel anderen inhoud.
Daarin schreef men: Madelle Viethen had beweerd, dat
ik er met een officier vandoor was gegaan. Meermalen
had zij zelfs brieven van dezen officier aan mij onder
schept, waarin hij mij om een geheim onderhoud verzocht
en mij tevens aanspoorde, met hem te vluchten. (Deze
brieven had zij laten zien, maar haar bewering omtrent
de vlucht met den officier had zij later herroepen). Uit
bezorgdheid voor mijn deugd had Madelle Viethen mij
echter deze brieven nooit gegeven. Ook zou deze officier
dikwijls bij haar geweest zijn om mij te spreken of om
eenig antwoord van mij, maar zij had hem telkens de deur
gewezen. Eindelijk had men vernomen, dat bedoelde
officier de stad niet verlaten had en daarom gevreesd,
dat ik zelfmoord had gepleegd, aangezien ik geen bagage
had meegenomen. Hoewel er wel wat op Madelle
Viethens leven te zeggen viel, had zij me toch steeds
liefderijk behandeld, hetgeen de meid bereid was, te be
vestigen. Het had haar echter ontzaglijk veel moeite ge
kost, een zoo weelderig en delicaat opgevoed kind tot
een degelijke huisvrouw te vormen. Nogmaals verzocht
men het gemeentebestuur, mij te bewegen, om terug te
keeren; ik zou door mijn bloedverwanten en vrienden met
liefde en vergeving ontvangen worden.
De heeren Hooft en Cattenburch brachten mij onder
het oog, hoe mijn lot zou zijn, wanneer ik zonder geld