176 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES één der families gevoeld, dat ik een vreemde of een afhankelijk persoon was. ’s Zondags ging ik nooit uit. Of de persoon nederig of hooggeplaatst was, die mij noodigde, ik legde ’s Zondags geen enkel bezoek af. Dan ging ik naar de kerk en van de kerk direct naar mijn kamer. Die dag behoorde geheel aan mijzelf toe. Ik betaalde in mijn logement per jaar 350.voor kost, inwoning, wasch, het onderhoud van mijn kleeren en de bediening; maar ik had mijn eigen meubelen, bed, linnen, tapijt, zilver, enz., at in de week geen enkelen dag thuis en was van Maandag tot Zaterdag van half acht 's mor gens tot elf uur 's avonds afwezig, zoodat ik dan in mijn logement niets gebruikte. De knecht schuierde mijn kleeren, poetste mijn schoenen en deed boodschappen voor mij. 's Zondags echter, wanneer ik thuis was, ver langde ik goed eten, waaronder ook soep, benevens koffie en theewater. Later hebben mijn kennissen mij eenparig verklaard, dat men algemeen van gedachte was, dat ik den Zondag geheel aan den godsdienst wijdde. Dit was gedeeltelijk waar, want in de week had ik bijna nooit tijd om lang te bidden of naar de kerk te gaan; het was maar zeer toevallig, als ik in de week, buiten de verplichting, gelegenheid had, om naar de kerk te gaan. lederen morgen bad ik het gebedje, dat de nood en de drang mijns harten mij te Nijmegen had den leeren bidden en iederen avond herhaalde ik de zelfde korte, maar kinderlijk-oprecht gemeende vraag: „Vader, verdien ik nog uw kind te zijn?” Onder het vele doorstane leed en de moeilijkheden van mijn beroep had mijn zwak gestel geducht geleden. Ik werd gevaarlijk ziek en was gedurende langen tijd bedlegerig. Het is mij onmogelijk, alle attenties op te noemen, die men mij aan mijn ziekbed bewees. Dag en nacht, uur na uur, wisselden de dames elkander af, om

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 194