MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 177
aan mijn bed te zitten en mij te verplegen. Nooit zag ik,
gedurende deze slapelooze nachten, dat één dezer rijke
dames in slaap gevallen was. Een moeder kon haar
eenig kind niet met meer liefde verzorgen, dan deze
edele vrouwen mij verpleegden. Viermaal daags kwam
de dokter en menigmaal zag ik tranen in haar oogen,
wanneer de dokter had geconstateerd, dat mijn toestand
verergerde. Eindelijk werd op zekeren morgen, toen ik
een erge flauwte had gehad, afgesproken, dat voortaan
twee dames, dag en nacht, bij mij zouden waken. Toen
deze flauwten zich herhaalden, gaf de dokter verlof, mij
volgens mijn geloof te laten bedienen. Pastoor Tomas
bezocht mij zeer trouw en kwam juist op een keer, toen
mevrouw van Tuyll en mevrouw Hooft bij mij hadden
gewaakt. Hij sprak langen tijd in 't Latijn met den dok
ter en wisselde toen zachtjes een paar woorden met de
dames.
Onder snikken kusten ze me vaarwel. Ik zag, dat de
dokter ook tranen in de oogen had, maar hij sprak geen
enkel woord. Eindelijk zeide pastoor Tomas: „Juffrouw
von Ulft, uw toestand is zeer bedenkelijk. Als u nog
familie of vrienden om u heen hadt, zou ik u deze waar
heid kunnen besparen. Nu moet ik u echter zelf wel
mededeelen, dat uw ziekbed uw sterfbed zou kunnen
worden. Wij allen zijn steeds in Gods hand; alleen het
ziekbed maant ons soms tot direct handelen. Hebt u nog
iets te regelen in uw vaderland, omtrent familieaange
legenheden? Hebt ge iemand nog iets te vergeven?
Spreek, nu het nog tijd is! Ik ken den toestand uwer
ziel; deze is voor de eeuwigheid bereid. Maar zijn al uw
aardsche zaken al geregeld? Wil ik, als uw biechtvader
en vriend, soms eens naar Keulen schrijven?” Ik zag,
dat den pastoor de tranen over de wangen rolden, ter
wijl ik den dokter hoorde snikken. Ik sprak: „Beste
12