178 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES
pastoor Tomas, in mijn secretaire zult u een blad papier
vinden, waarop ik twee advertenties heb opgesteld, de
eene voor een courant te dezer stede, de andere voor
de courant te Keulen. In de eerste betuig ik, al sterven
de, mijn hartelijken dank voor de ware vriendschap, die
ik hier bij zoo vele families heb ondervonden, voor de
liefderijke zorgen, de groote liefde en het geduld, waar
mede men mijn ziekbed heeft omgeven, terwijl ik al mijn
dierbare vrienden een dankbaar vaarwel toeroep. In de
laatste vergeef ik van harte allen, die mij zoo hard be
handelden, en zegen allen, die zich liefdevol over mij
ontfermden, toen ik in den steek gelaten werd door mijn
familieleden. En nu, wat mijn bezit betreft: Iedere fami
lie, waar ik les gaf, iedere leerling krijgt uit mijn boedel
een aandenken. Mijn meubelen zijn voor de juffrouw
beneden en mijn kleeren voor de meid hier in huis, die
mij zoo liefderijk verpleegde. Ik wensch, dat mijn geld,
na aftrek der onkosten aan de armen gegeven wordt,
terwijl ik gaarne het voorrecht zou hebben, aan u, mijne
heeren, als dankbaar aandenken mijn zilver te schenken.
Zoudt u voorts zoo goed willen zijn, mijn lepel en vork,
waarmede ik dagelijks at, aan den heer Grossmann te
Keulen te zenden, met het vriendelijk verzoek, ze dage
lijks te willen gebruiken?” Beiden drukten mij, diep ge
troffen, de hand. Nadat de dokter was vertrokken, nam
pastoor Tomas mij de biecht af en deelde hij mij mede,
dat ik den volgenden morgen zou worden bediend. Hij
bleef nog lang bij mij en beloofde, dat hij dienzelfden
dag nog eens terug zou komen. Ik had den geheelen dag
hevige koorts, want telkens kreeg ik bezoek en iedereen
weende bij het heengaan, hetgeen mijn toestand ver
ergerde. Ik had echter volstrekt geen angst voor den
dood. Integendeel, ik verlangde er recht hartelijk naar,
te sterven en tot allen, die mij snikkende kusten, sprak