MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 179
ik zeer kalm: „Adieu, tot wederzien in betere gewesten!”
Dien nacht zou Klopje Betje bij mij waken, zoodat ik
met die goede ziel alleen was.
God had echter anders over mij beschikt. Ik had een
rustigen nacht en den volgenden morgen communiceerde
ik wel, maar werd niet ten volle bediend. Ik werd beter
en de algemeene vreugde hierover was waarlijk treffend.
De dokter verbood ten strengste, dat ik den eersten tijd
bezoek zou hebben, want mijn gestel had absolute rust
noodig. Deze zorgen, geholpen door mijn jeugd, maakten,
dat ik genas, maar nu het groote bezwaar, om gezond
te blijven, was mijn betrekking! Van October tot einde
Mei was ik ziek geweest en van Maart af waren mijn
leerlingen op mijn kamer les komen nemen, maar ik zag
zelf in, dat dit niet zoo kon blijven. Mijn krachten waren
sterk afgenomen, mijn borst had erg geleden en het spre
ken viel mij zwaar. Mijn betrekking eischte echter van
mij, dat ik er weer op uitging. Aan lekkernijen en ver
sterkende middelen ontbrak het mij niet; van alle zijden
stroomden mij de goede gaven toe. Mijn eerste wande
ling deed ik aan den arm van mevrouw Hooft. Allen
wedijverden, om mij met attenties te overladen en nie
mand wilde de eerste zijn, die mij noodzaakte, om les
te geven. Mevrouw Boreel, gewezen grootmeesteresse
aan het Hof, liet pastoor Tomas bij zich komen; ze zeide
tot hem; „De betrekking van ons aller lieveling is niet
goed voor haar gezondheid. Haar borst is niet in orde
en zal nooit beter worden; dat verzekerde mij de dokter,
dien ik gisteren bij mij ontbood. Nu wilde ik u vragen,
of er in uw geloof niet een inrichting, hetzij een klooster
of een ander gesticht, is, waarin zulk een meisje zich kan
begeven, zonder dat zij een gelofte behoeft af te leggen, die
haar op dezen jeugdigen leeftijd reeds voor altijd bindt.
Of mocht zij uit eigen vrijen wil in het klooster gaan,