MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 183
namens mevrouw Sloet werd aangediend. Ik liet dien
persoon boven komen. Zeer verwonderd was ik, toen
ik een jongen, zeer elegant gekleeden heer vóór mij zag
staan. Hij zeide, van mevrouw Sloet de opdracht te
hebben ontvangen, mij te vragen, of ik nog eenige uren
disponibel had.
Ik gaf mijn verbazing er over te kennen, dat mevrouw
mij niet liever zelf bij zich had laten roepen, maar er
begon mij een licht op te gaan, toen hij aldus vervolgde:
„Maar juffrouw von Ulft, waarom leidt ge zulk een een
tonig leven; u kondt een veel aangenamere jeugd heb
ben! Uw jeugd gaat voorbij onder het vervullen van
uw eentonigen werkkring. Gij zoudt een plaats in de
maatschappij kunnen bekleeden, die aan uw leven een
aanzienlijken glans gaf. Er zijn in de wereld betrekkin
gen, die u uw vrijheid laten en die u een duurzaam geluk
verzekeren.” Ik begreep hem volstrekt niet en zeide:
„Neen mijnheer, in de betrekking van gouvernante of
gezelschapsjuffrouw zou ik voor zeer langen tijd aan
lieden met een lastig humeur gebonden kunnen zijn, ter
wijl ik er nu na een uur af kan. Ik leef rustiq en geluk
kig.” Toen trad hij op mij toe, zeggende: „Er zijn ban
den, waar van ondergeschiktheid geen sprake is, lief
desbetrekkingen, die door het huwelijk gevolgd worden.
Spreek, meisje! Vele aanzienlijke en rijke jongelieden
slaan sedert langen tijd uw schreden gade, zonder dat
gij er erg in hebt. Ge ziet nu den vurigsten en hartelijk-
sten van al uw minnaars en bewonderaars aan uw voe
ten.” Hoe angstig en verlaten gevoelde ik mij op dit
oogenblik! Ik bewoonde de bovenste kamer van het huis
aan de Veerkade. De kamers beneden mij werden be
woond door baron Roest van Alkemade, terwijl de heer
Kempen, gepensionneerd ambtenaar geheel beneden
woonde. Ik wist dat deze beide heeren, die mij steeds