MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 185
waarin hij mij zijn onrecht gulhartig bekende, mij zijn
rang en fortuin blootlegde en mij om mijn hand vroeg.
Ik heb dien brief nooit beantwoord.
In dezen tijd stond ik aan meerdere gevaren bloot.
Het gebeurde wel, dat ik minder gewenschte attenties
ontving van huisvaders, wier kinderen ik onderwijs gaf.
Dan bedankte ik oogenblikkelijk voor deze lessen.
Meermalen ook kon ik een goede partij doen, maar
steeds met een Protestant, en zelfs ds. v. d. Kasteele en
ds. Schulz ontraadden mij, een huwelijk met iemand
buiten mijn geloof aan te gaan. Bovendien dacht ik des
tijds niet aan trouwen.
De oudste zoon van den heer Hooft had een innige
liefde voor mij opgevat. Het kwam tot een verklaring
tijdens een reis, die de heer en mevrouw Hooft deden.
Ze namen slechts de oudste freule en Hugo mede en
verzochten mij gedurende hun afwezigheid in hun huis
te komen logeeren, het opzicht over de huishouding en
de dienstboden en de zorg over de zes kinderen op mij
te nemen. Mijnheer Hooft had gezegd, dat zoowel de
ondergeschikten als de kinderen aan mijn wil moesten
gehoorzamen; diegene der ondergeschikten, over wien
ik te klagen zou hebben, zou bij mijnheers terugkeer
dadelijk den dienst moeten verlaten. Alleen de oudste
zoon Karei mocht uitgaan, wanneer hij wilde. Nauwe
lijks was de familie vertrokken, of Karei verklaarde mij
zijn liefde. „Beste Karei”, zeide ik, „al waren wij van
hetzefde geloof, dan zou het mij nog niet passen,
liefdesbetrekkingen met u aan te knoopen. Ik bekleed
slechts een ondergeschikte positie in de wereld; onze
vereeniging zou uw ouders hoogst onaangenaam zijn.
Weliswaar houden zij beiden van mij als van hun
eigen kind, maar die liefde vindt voor een groot deel
haar oorsprong in medelijden met mijn ongeluk. Boven-