188 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES
tijd den voet dwars gezet. Ik geloof, dat het haar inder
tijd was tegengevallen, dat ik niet gestorven was; zij
had er vast op gerekend, mijn meubelen te erven. Al
thans zij plaagde mij vaak. Haar vader en ook haar
zuster, een officiersweduwe, woonden bij haar in. Toen
ik op zekeren dag thuis kwam, trof ik de officiers
weduwe, die moeder van vijf kinderen was, zeer be
droefd aan; ze weende bitter. Op mijn vraag, wat haar
deerde, antwoordde zij, in groote geldverlegenheid te
zijn. Haar zoon had een aanstelling in de Oost ge
kregen, maar, om die betrekking te kunnen vervullen,
had hij een uitrusting noodig, en nu wist ze niemand,
die haar de benoodigde 400.a 500.kon leenen,
zoodat het haar onmogelijk was, haar jongen gelukkig
te maken. Nu had ik destijds een jaarlijksch inkomen
van wel 2000.waarvan ik veel overhield. Ik snoepte
nooit en, daar ik weinig om de mode gaf, besteedde
ik aan kleeding ook niet veel. Wel had ik een zwak
voor mooie boeken, maar aangezien ik mijn weinigen
vrijen tijd besteedde aan de studie en de voorbereiding
mijner lessen, bleef mij bijna nooit een uurtje voor uit
spanning over, zoodat ik er toch niet toe kwam, mij veel
boeken aan te schaffen. Mijn spaarduitjes bracht ik bij
den heer Schreuder, die dit geld voor mij op rente zette.
Ik had juist 500.aan contanten liggen, die ik, zoo-
dra ik tijd zou hebben, naar den heer Schreuder zou
brengen. Ik bedacht nu: „Met dit geld kan ik die arme
weduwe gelukkig maken en haar verdriet in vreugde
doen verkeeren.” Blijmoedig begaf ik mij naar mijn
kamer, haalde de geldsom en snelde er mede naar de
weduwe, terwijl ik uitriep: „Mevrouw, hier hebt u de
benoodigde som; daarmede kunt ge uw kind gelukkig
maken.” Verheugd sprong ze op, kuste mijn hand,
noemde mij een redster in den nood en beloofde mij,