190 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES
frouw mijn kleeren zou verstellen, maar vaak kwam het
voor, dat als ik 's morgens een kleedingstuk wilde aan
trekken, dit nog stuk was. In dezen tijd stierven kort
na elkander de oude vader, een man van 82 jaar, en
baron Roest van Alkemade 1), die de kamers beneden
mij bewoonde. De officiersweduwe lag met geelzucht
te bed en de heer Kempen was uitstedig. Ik bewoonde
de bovenste étage geheel alleen, terwijl beneden mijn
kamer het lijk van den ouden baron stond. Op een
nacht, toen ik op mijn kamer zat te studeeren, hoorde
ik omstreeks twaalf uur een zacht gekerm en gesteun.
Ik luisterde scherp en hoorde weer hetzelfde geluid.
Nu nam ik mijn lichtje en wilde de meid gaan roepen,
die op den zolder sliep. Ik open de kamerdeur en...
daar zit vlak voor mij gehurkt iemand, die slechts een
hemd aan heeft, op het hoofd de pruik van den onlangs
overleden vader. Ik geef een gil en val bewusteloos neer.
Toen ik weer bijkwam, voelde ik, dat ik een wond aan
het hoofd had. De meid zat bij me. Ze sprak op be
zorgden toon: „Dat was de juffrouw, die u bang wilde
maken. Ik raad u aan, te verhuizen, want u wordt hier
vreeselijk gekweld.” Ja, er zat niets anders op, zoodat ik
het volle jaar betaalde en vertrok. Nu nam ik mijn in
trek op het Spui bij mevrouw Serlé, bij wie ik twee
kamers, die boven elkander gelegen waren, huurde
tegen 400.- per jaar. Haar man was muziekonder
wijzer, een goede, geduldige man, die thuis weinig te
vertellen had. Mevrouw Serlé was verbazend trotsch.
Ze hield twee meiden. Ze kwam uit Middelburg, ver
telde ze, en was daar zeer rijk geweest: nu wilde zij,
het mocht kosten wat het wilde, voor het oog der wereld
Theodoor Jan baron Roest van Alkemade, geb. 1754, lid van
den Haagschen gemeenteraad, van de prov. staten en van de 2e
Kamer, kamerheer, gest. te 's-Gravenhage 29 Sept. 1829.