192 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES ze mij, of ik haar met 300. leergeld betaald had, zeide Op zekeren dag vroeg kon helpen. Daar ik al eens ik haar, dat ik geen geld had. „Dat hebt ge wel”, sprak ze, „in de secretaire ligt 350.Ik schrok hevig. Hoe kon ze dit weten? Ik zei haar, dat ik deze geldsom aan mevrouw Hooft schuldig was en dat ik het geld nog denzelfden dag aan mevrouw Hooft moest zenden. Dien middag nog liet ik haar dienstbode dit geld, met een briefje er bij, naar mevrouw Hooft brengen. Op zekeren ochtend, toen de meid mij als gewoon lijk bij het kleeden hielp, kwamen wij tot een minder aangename ontdekking. Den vorigen avond had Cato, die mij ook bij het uitkleeden hielp, mijn ringetjes, borstspeld, horloge, ketting en horlogehaak bij elkaar op een schoteltje gelegd. Ik greep naar het schoteltje, maar slechts mijn horloge en ketting lagen er op. Tot lang zoeken ontbrak mij de tijd; daarom ging ik zonder horloge uit, want zonder haak kon ik het niet dragen, ’s Avonds vroeg ik aan Cato, of het zoekgeraakte al gevonden was, waarop zij ontkennend antwoordde. Mevrouw, die dit hoorde, begon verschrikkelijk tegen mij uit te varen: „U moet niet denken, dat hier dieven wonen. Ge zult dat alles wel verloren hebben, 't Is schande, dat u het nu van mij wilt terughebben.” De meid, die zich niet langer kon bedwingen, sprak: „Mevrouw, gelijk iederen avond, heb ik ook gisteren alles bij elkaar op dit schoteltje gelegd. U weet heel goed, waar het goud van juffrouw von Ulft is!” In haar drift gaf mevrouw Serie de meid nu een klap. Dat alles gebeurde op mijn kamer! De meid werd hierop zoo woedend, dat ze uitriep: „Uw oudste zoon heeft het goud gestolen; dat weet u maar al te goed. U draagt ook hemden, jakjes en kousen van juffrouw von Ulft. U hebt zelf ook nog een sleutel van de secretaire en

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 210