198 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES
i
een jaar bij haar wilde blijven; ze zou dan een grooter
huis huren en beloofde, mij dan behoorlijk te zullen
behandelen. Ik antwoordde haar, dat ik de minuten
telde, die ik nog in haar huis moest doorbrengen en
dat ik hoopte, haar later nooit weer te zien. Kort daar
op begon voor mij een leven, te vol kwellingen om op
te sommen. Nu had ik een groote onvoorzichtigheid
begaan. Begin November had zij zeer op mijn gemoed
gewerkt; zij had nog een zeer hooge rekening te vol
doen, zeide ze, en zou anders in groote moeilijkheden
geraken. Daarom had ik haar, gehoor gevend aan haar
dringende smeekbeden, de huur tot 1 Mei vooruitbe
taald. Den laatsten Maart kwam zij mij vragen, of ik
haar wilde toestaan, den volgenden morgen eenige
meubelen door mijn kamer en raam naar buiten te
laten; haar nieuwe huis was nu leeg en schoongemaakt,
en deze wijze van transport was gemakkelijk en min
der kostbaar. Ik beloofde haar, den volgenden ochtend
om vijf uur op te staan en haar voor dien dag mijn
kamer af te staan. Dat deed ik en ging reeds om half
zeven uit, zonder dat voor mijn ontbijt gezorgd was.
Daar ik dien avond op een partijtje genoodigd was,
waarvoor ik mij moest kleeden en kappen, had ik
mevrouw Serlé gezegd, dat ik dien dag wel thuis zou
komen, om te eten. Toen ik om half vijf thuiskwam,
deed één harer zoons mij open; daarop hoorde ik hem
uitgaan en de huisdeur achter zich dichttrekken. Ik
ging naar mijn kamer en vond die nog in den toestand,
waarin ik ze dien morgen verlaten had: het bed niet
opgemaakt, de waschtafel niet in orde. Nog niets ver
moedende, dacht ik, dat dit alles door de drukte was
vergeten, en begon mijn haar te kappen en mij te
kleeden. Daar ik ergen honger had, begon ik er naar
te verlangen, dat men de tafel zou komen dekken.