MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES 199
Eindelijk had ik de meid noodig om mijn toilet te vol
tooien en belde, maar op mijn herhaald schellen kwam
niemand. Nu ging ik naar beneden en zag tot mijn
schrik en verbazing, dat ik in het geheele huis alleen
was. Alle meubelen waren weggehaald, geen briefje
had men achtergelaten, geen eten voor mij klaarge
maakt. Daar ik geen huissleutel had, kon ik moeilijk
uitgaan, want dan zou ik niet meer in huis kunnen
komen. Ik had ergen honger, maar zag op dat oogen-
blik geen bekende voorbijgaan, die voor mij wat in
een logement zou kunnen halen. Het huilen stond mij
nader dan het lachen, maar ik moest wel tot een be
sluit komen, want het begon al laat te worden. Ik
kleedde mij alleen verder aan en ging naar de Voor
hout, waar de avondpartij was. Onderweg overdacht
ik mijn toestand. Wanneer mijn oppasser mij zou
komen afhalen, dan zou ik hem naar een smid zenden,
om de huisdeur te laten opensteken. Het beste was ook,
dat hij en zijn vrouw dien nacht bij mij in huis zouden
slapen; dan zou ik den volgenden dag wel andere
kamers huren.
Toen ik de feestzaal binnentrad, viel het den aan
wezigen op, dat ik, die anders steeds zeer zorgvuldig
en gesoigneerd gekleed was, nu bijna geen toilet had
gemaakt. Men vroeg mij, of ik mij onwel gevoelde
daar ik zeer bleek was. Nauwelijks had ik een kop thee
gedronken, of ik kreeg een hevige flauwte. Toen ik
weer bijkwam, drong de gastvrouw er op aan, dat ik
zeggen zou, wat mij deerde. Onder snikken vertelde ik,
hoe mevrouw Serlé mij had behandeld. De advocaat
Melort, die op de partij aanwezig was, vond de be
handeling meer dan erg. .Juffrouw von Ulft,” zeide hij.
„laat mij dit zaakje maar eens, in uw naam, opknap
pen.” Dit plan vond algemeen bijval. Melort zond nu