206 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES
Gouverneur van Neder], Indië en vele aanzienlijken
der stad genoodigd waren, zat een paar couverts van
mij af een jong diplomaat, terwijl aan weerszijden van
mij twee bejaarde heeren zaten, die mij met alle moge
lijke attentie en beleefdheid behandelden. De jonge
aan mijn tongval hoorde, dat ik een Duitsche
een beetje den spot met mij te drijven, al
het in zeer beleefde bewoordingen. Opeens sprak
bejaarde, algemeen geziene dame, die tegenover
ons aller lieve-
u wel, wat een
een slijpsteen, waar men een groven.
heer, die
was, begon
was
een
ons zat: „Mijnheer, wat attaqueert gij
ling toch in haar nationaliteit! Weet
„Mof” is? Dat is
onbeschaafden Hollander op slijpt!” Den verderen
avond sprak hij geen spottend woord meer tegen mij.
Mevrouw van Oosthuyse placht altijd tegen pastoor
Tomas te zeggen: „als men Juffr. Von Lllft in gezel
schap heeft, behoeft men nooit aan amusement te den
ken, zij is hierin rijk genoeg om een geheel gezelschap
te onderhouden; en in het discours moet iemand ook
stevig in zijn schoenen staan, anders zet zij hem vast,
zij is waarlijk een zeldzame vrouw, ja een engel!” Maar
mijn jeugd en mijn vreemd-zijn brachten ook veel tot
mijn voordeel bij.
Toen Van Lier mij vroeg, had ik pastoor Tomas
geraadpleegd en deze had gezegd: „Vertrouw u gerust
aan Van Lier toe; hij is de meest rechtschapen jonge
ling uit mijn parochie. Met hem zult ge gelukkiger zijn,
dan met Melort, of wien dan ook. De heele familie
Van Lier is zeer geloovig.” En mevrouw Hooft sprak:
„Lieve Netje, neem gerust Van Lier; hij staat als een
degelijk, braaf mensch bekend. Toen gij in Holland
kwaamt, werd ik uw tweede moeder en ik ben daar
trotsch op; om uw lieftalligheid en groote deugden
wordt ge door ieder, die u kent, hartelijk bemind. Geef