212 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES maar ik geloof, dat men zooveel te meer dacht. Mijn schoonzuster en haar man hadden mij eens, toen ik het eerste jaar van mijn huvzelijk bij hen in Harlingen lo geerde, gevraagd: „Hebt ge totaal geen familie meer?” Ik had hierop met „neen” geantwoord. „Dat is toch vreemd,” hadden ze gezegd, „het is, of ge in een schuitje zijt komen aandrijven!” Ook herinner ik mij duidelijk eenige woorden uit een gesprek, dat mijn schoonzuster, mevrouw van Lier, die bij mij waakte, toen ik na mijn eerste bevalling krankzinnig was, met haar zuster had. „Het is toch vreemd,” hadden ze tegen elkander gezegd, „dat niemand onzer ooit iets over Netjes familie gehoord heeft. Dat lijkt mij een vreemde en duistere zaak.” Deze woorden hadden zich vast in mijn ziel gegrift en zijn mij steeds levendig bijgebleven. Hoewel men dus, om mij te sparen, mij rechtstreeks niet meer vroeg, sprak vader: „Ik wou, dat die elegante nicht maar in Duitschland was gebleven. Ze heeft Netje geheel van streek gemaakt.” Niemand, behalve Henri en zijn ouders, kende mijn familiegeheim. Vóór mijn huwelijk had ik pastoor Tomas verzocht, alleen hen er van op de hoogte te stellen en den overigen familieleden alleen mede te deelen, dat ik mijn ouders vroeg had verloren en geen familie meer had, opdat voor hen mijn rang, verloren fortuin en wederwaardigheden verborgen zouden blij ven. Vader en moeder Van Lier, dit zij te hunner eere gezegd, hebben mijn geheim steeds trouw bewaard. Ik sliep dien nacht weinig en begaf mij den volgen den morgen eerst naar pastoor Verlaat, om hem om raad te vragen. Hij raadde mij, de zaak vriendschap pelijk af te handelen. „Nu na jaren,” sprak deze edele man, „heeft God de harten uwer familieleden getrof fen. Fanni is expres van Duitschland naar hier gereisd, om den eersten stap van toenadering te doen. Goed-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 230