214 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES ze me dadelijk herkend, hoewel ik in den loop der jaren veel was veranderd en thans in den rouw was. Vol belangstelling hoorde ik haar aan en sprak toen: „Beste Fanni, gisteren zeide ik reeds, hoe verheugd ik ben over onze verzoening. Wat ik geleden heb, weet God alleen! Hij weet ook, dat ik nooit één mijner familie leden heb gehaat en kent ook de redenen mijner vlucht uit het huis van madelle Viethen, bij wie ik een leven had, erger dan dat van een galeislaaf. Dank breng ik den almachtigen God, die mij steeds heeft behoed en gezegend. In den vreemde vond de wees haar brood en onder de vreemden vrienden, die ware ouders en bloedverwanten voor haar waren. Tot mijn huwelijk toe heb ik in dit vreemde land mijn eigen brood ver diend en mij, met Gods hulp, een eigen weg gebaand.” Ontroerd sprak Fanni: „Ja, Netje, van uw geboorte af heeft de Heer uw schreden steeds geleid en Hem alleen danken wij uw miraculeuze behoud. Maar hoe was het u toch mogelijk, nadat ge zooveel geestkracht en zie lenadel hadt aan den dag gelegd, met iemand uit den burgerstand te huwen!” „Fanni,” antwoordde ik, „deze burger heeft edeler inborst dan menige vorst of graaf. Hij werd voor mij, de verlaten wees, een liefdevolle, zachtmoedige, godsdienstige echtgenoot. Van de mate- riëele zijde beschouwd, is mijn leven goed verzorgd. Ik heb aan de stem mijns harten en aan den raad mijner trouwste vrienden gehoor gegeven, door in het huwe lijk te treden met den braven Van Lier, aan wiens zijde ik volmaakt gelukkig ben. Beste Fanni, als ge mij van daag komt bezoeken, bedenk dan, dat hij mijn echtge noot is; kwets hem niet en behandel hem met voor komendheid. Al heb ik in de school des levens leeren dulden en zwijgen, toch ben ik nog steeds even fijn gevoelig.” Toen ik haar vertelde, hoeveel hartelijke

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 232