220 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES
liefhebben!” was de gedachte, die bij mij opkwam, „want
de echtgenoote, die men liefheeft, vertrouwt men open
hartig al zijn zorgen toe!” Gaarne had ik Henri willen
helpen, maar hoe! Het geld, dat ik vóór mijn huwelijk
bezat, was in de zaak gebruikt. „Ik zou zoo graag Henri
uit zijn zorgen willen redden,” sprak ik eens in ver
trouwen tot zijn vriend, waarop hij zeide: „Dat is een
voudig genoeg. In mijn armen kunt ge hem redden. Van
een amourette met een jong vrouwtje ben ik volstrekt niet
afkeerig.” Toen vielen mij de schellen van de oogen en
verontwaardigd sprak ik: „Hoe durft ge mij zoo iets
voor te stellen! Als Henri in het ongeluk verkeert, dan
zal ik alleen trachten, hem staande te houden, al be
handelt hij mij ook nog zoo koel en nonchalant. Al zou
hij mij niet meer liefhebben, zooals u beweert, ik zal hem
dwingen, ten minste achting voor mij te hebben, zooals
ik mijzelve gelukkig nog kan achten. Ik heb nog moed
en energie genoeg, mijn man op eerlijke wijze en in over
eenstemming met mijn waardigheid te redden. Weet u.
mijnheer, wat ik van plan ben, in het belang van mijn
braven Henri en mijn drie kleine kinderen te doen? Ik
ga weer lesgeven.” „Maar,” sprak hij bewogen, „dat
kunt gij toch als mevrouw Van Lier niet meer doen!
„Welzeker, mijnheer,” hernam ik, „iedere positie, die
men voor God en de menschen vrij kan verantwoorden,
verdient achting.”
Ik besprak mijn plan met mevrouw van Tuyll en
mevrouw Boreel. De laatste verschafte mij dadelijk
drie lessen bij haar aan huis en spoedig kreeg ik er nog
eenige bij. Ik had reeds gedurende een paar maanden
les gegeven en de opbrengst in de huishouding be
steed, zonder dat Henri het vermoedde. Mijn plan was,
om hem, wanneer ik zóóveel lessen had, dat ik alleen
de kosten der huishouding zou kunnen bestrijden, een-