224 MEMOIRES EENER HAAGSCHE HUISONDERWIJZERES
Sloet kwam, vroeg deze me, of ik ongesteld was, daar
ik doodsbleek was. Ik wist mij echter goed te houden en
niemand heeft dien morgen verder iets bijzonders aan
mij gemerkt. Toen ik thuiskwam, was mijn goede Henri
gelukkig wat gekalmeerd. Van der Burg riep een paar
dagen later de crediteuren bijeen en trof met hen een
schikking, die allen bevredigde. Ik ging nu naar mevrouw
van Tuyll en mevrouw Boreel, die elk van haar 1000.-
slechts de helft uitgekeerd kregen en verzocht haar, zich
daarmede voorloopig tevreden te stellen; ik beloofde, dat
ik het ontbrekende uit de opbrengst mijner lessen wel
zou terugbetalen. Beiden waren zichtbaar aangedaan en
spraken ongeveer dezelfde woorden: „Lieve Netje, als
iemand hier op aarde geluk heeft verdiend, dan hebt gij
dat door uw voorbeeldig gedrag als jong meisje. Toen gij
in het huwelijk tradt, dacht men algemeen, dat gij een
onbekommerd leven tegemoet gingt. God, die zich in
wijsheid en liefde openbaart, heeft echter anders over
u beschikt en geeft u andermaal den lijdenskelk te drin
ken. De wijze, waarop gij dezen aanvaardt, is waarlijk
treffend. Als het u meer voor den wind was gegaan,
dan zoudt ge de geleende geldsom zeker hebben terug
gebracht; ons plan was geweest, u die als speldengeld te
schenken. Nu moogt ge de uitkeering voor uzelf be
houden en dat geld besteden, zooals u goeddunkt.” Met
dankbaar hart verliet ik deze menschen.
Gedurende de vijf jaar, dat ik nu lesgaf, ondervond ik
veel hartelijkheid van mijn leerlingen en ook van de
ouders; ze wedijverden met elkaar, om mij mijn lot te
verzachten en mij het leven te veraangenamen. Mevrouw
Hooft betuigde mij eens met tranen in de oogen, hoezeer
het haar speet, dat zij niet in staat was, mij financieel
te steunen. Ik sloot haar in mijn armen en zeide ontroerd:
„Beste mevrouw, waart gij het niet, die de arme, verlaten