stierven, te ’s-Gravenhage gewoond heeft; anderdeels
omdat de scherpe gelaatstrekken van den man in statie-
kostuum, met de dasspeld, die op een vorstelijk ge
schenk wijst, een leeftijdsbepaling moeilijk maken.
Minder schitterend dan in zijn Magasin schijnt het
er in de huiselijke woning van Weygand te hebben
uitgezien. Reeds in 1820 treffen ons zonderlinge adres
opgaven als „bij F. J. Weygand als ook ten zijnen
Huize in den Parnassus Kunstmagazijn op den Heiligen
Weg no. 31” of als ook ten zijnen Huize in den
Parnassus Kunstmagazijn in de Kalverstraat te Amster
dam” (’s Gr. Courant 9 Febr., 14 Juli) en bereiden ons
voor op het definitieve uiteengaan der echtgenooten
in 1822. Mogelijk dat ook een Amsterdamsche gebeur
tenis hiertoe medegewerkt heeft. In den zomer van dat
jaar werd nl. in Amsterdam wegens sterfgeval „het van
ouds gerenommeerde Muziek- en Muziekinstrumenten
Magazijn van wijlen den Heer J. Hummel” en het
huis „waarin zins onheugelijke jaren een Muzijk Ma
gazijn is geexerceerd,” verkochtJ), en aldus een verleide
lijke gelegenheid geopend om in de hoofdstad vasten
voet te krijgen. Hoe dit zij, in Mei 1822 maakte Wey~
gand bekend, dat hij zijn magazijn naar Amsterdam,
Kalverstraat 229 verplaatst had om het daar „in een
uitgestrekteren vorm te continueeren terwijl hij alhier
in ’s Gravenhage Korte Poten K 379 een depot van zijn
magazijn geplaatst heeft onder dezelfde firma van F. J.
Weygand, hetwelk zal voortgezet worden door F. L.
Dony, die, door de ondervinding van een aantal jaren
in ditzelfde magazijn de vereischte kunde in dit vak
bekomen heeft”2). Het huis, waar Weygand zijn Haagsch
HAAGSCHE MUZIEKUITGEVERS DER 19e EEUW 239
Amsterdamsche Courant 12 Juli, 2 AugustusAlg. Nieuws en
Advertentieblad 17 Juli, 11, 17 September 1822.
2) 's Grav. Courant 6 Mei, Amsterdamsche Courant 19 Juli, Alg.
Nieuws en Adv. blad 10 Aug. 1822.