depot plaatste, was kort te voren door zijn schoonmoeder gekochten diende nu tot 1828 tegelijk haar en Wey- gands vrouw tot woning 2), terwijl de zoon, nu 16 jaar oud, onder kerkelijke hoede naar Keulen uitbesteed werd (waar Katharina van Ulft hem omstr. 1823 ontmoette). We hooren nu weinig meer van Weygand; op een enkele advertentie na (1823), eigenlijk eerst weer in 1825 bij een voor hem smartelijke gelegenheid, toen nl. zijn Haagsche depothouder F. L. Dony zich van hem los maakte en met een precies gelijken handel zijn scherpe concurrent werd. Weygand was blijkbaar door een of andere oorzaak genoodzaakt den afvallige een aanbe veling mede op den weg te geven ('s Gr. Cour. 1 en 3 Juni), Die viel nog al zuurzoet uit en als een kreet van ver ontwaardiging gaat een advertentie daaraan vooraf (27 Mei), waarin hij het „weldenkende” publiek er op wijst, dat de firma „F. J. Weygand en Zoon” op de oude plaats zal worden gecontinueerd en zich in de gunst van alle „fatsoenlijke heeren en dames” recommandeert. De eenige maal dat hij zijn zoon (die dus nu uit Keulen terug was) als tot zijn zaak behoorend noemt! In het donker dezer jaren valt een kleurig licht door de in dezen jaargang gepubliceerde memoires van Katha rina van Ulft, die in 1826 3) bij de Weygands een onder dak vond, en die dat interieur beschrijft, zooals het zich aan I 240 HAAGSCHE MUZIEKUITGEVERS DER 19e EEUW Not. C. Krieger 20 Maart 1822 (dat de opgave K 372 hier foutief is, blijkt uit de acte Not. Schiefbaan 30 April 1839). 2) Volkstelling 1823, en ’sGrav. Courant 12 Dec. 1825. 3) Haar examen maakte de dateering mogelijk De aanbeveling van den minister om haar op grond daarvan vergunning te verleenen om onderwijs te geven, is van 14 Maart 1827, het Kon. Besluit van 17 Maart 1827 (Rijksarchief)het examen had dus omstr. 1 Maart plaats gehad, en van hier moeten eenige maanden terug gerekend worden, noodig om tot het besluit en de uitvoering ervan te komen.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 260