I
zijn eerste vrouw, Rebecca van Paaschen (1857), zoo-
even met Philippine Everdina Jut wed. van Alphen
hertrouwd was (1858) kortom het mocht hem aan
lokkelijk toeschijnen als bezitter van een groote muziek-
zaak op te treden. Hij trok met zijn vrouw en vijf
kinderen in het huis en de nieuwe periode der firma,
nu Weygand en Comp., nam haar aanvang.
Als wij de vijftien jaren van zijn beheer overzien,
dan valt in de eerste plaats in het oog, dat een groot
gedeelte der uitgaven met het nieuwe adres herdrukken
zijn uit het oude fonds der firma. Geen wonder, want
hoeveel steeds weer gevraagde nummers waren er
onder die meer dan 1600, het werk van een halve
eeuw, dat tot zijn vrije beschikking stondMaar Lefèbre
heeft dit fonds toch ook aanzienlijk vermeerderd. Om
streeks vijfhonderd nummers heeft hij eraan toegevoegd,
daaronder zoo belangrijke als de Loverkens van Nicolai
(1860). Oude seriën als de „Liederkreis” werden voort
gezet, en een verzameling opera-aria’s „Philomele” is
misschien eerst onder hem met dezen titel uitgekomen.
Ook door aankoop vergrootte hij het bezit der zaak:
in 1862 nam hij het geheele nagelaten fonds van
W. C. de Vletter te Rotterdam over. Hier moet ook
het tijdschrift Euterpe’’ met eere genoemd worden,
18621866 door Weygand en Comp. uitgegeven, dat
voor die jaren eenigszins als kroniek der firma en der
muzikale vragen des tijds kan dienen, waar de brieven
van Mendelssohn in Nederlandsche vertaling verschenen,
en waar Lefèbre, de redacteur, over menig interessant
onderwerp, b.v. over den Volkszang in Nederland, het
woord heeft gevoerd.
HAAGSCHE MUZIEKUITGEVERS DER 19e EEUW 251
Door Weygand bij zijn vertrek 1860j verkocht aan Cornells
Joh. Jut, den schoonvader van Lefèbre.