de titels vinden we, zoolang Desfossez leefde, nooit
een ander adres opgegeven dan „Correspondence mu
sicale". Toch lijdt het m. i. geen twijfel dat Desfossez,
en niet soms een lid der familie Revius de ziel der
onderneming was. Ten eerste was de firma ingeschreven
als Desfossez en Co. (en niet als Revius en Co., zoo-
als Caecilia beweerde) 1), het „bureau” had steeds een
zelfde adres met de woning van Desfossez, en de li
quidatie der onderneming had plaats, zoodra Desfossez
gestorven was. Ten tweede echter, en dat weegt zwaar
der, wij hebben ruimschoots gelegenheid dezen Desfossez
te leeren kennen als een man niet zonder beteekenis;
als een geestdriftige muziekvriend, even goed bekend
met de oudere muziek als met die van zijn tijd, als een
schrijver met een elegante en onvermoeide pen en als
een wakkere strijder voor zijn idealen. De verslagen,
die hij gedurende twintig jaren over Nederlandsche
muziekuitvoeringen in „Le Menestrel”, „La France
musicale”, „La Revue et Gazette des theatres” leverde,
zijn nog niet weer voor den dag gebracht, behalve
dat over het „Festival de Rotterdam” (1854), hetwelk
hij zelf als brochure herdrukt heeft; maar wij kennen
zijn eigen tijdschrift „La Hollande musicale”, dat hij
in 1854 oprichtte met de bepaalde bedoeling om den
naam van Nederland en Nederlandsche toonkunstenaars
in het Fransch sprekende buitenland meer algemeen
bekend te maken. De twee jaargangen, die hiervan
verschenen (1854/55 en 1866/67), zijn bijna uitsluitend
door Desfossez geschreven. Hier lezen wij zijn biogra-
phische schetsen over Jenny Lind (toen deze in 1855
HAAGSCHE MUZIEKUITGEVERS DER 19e EEUW 269
„Desfossez en Co." bij de inzendingen aan Burgemeester enz,,
en na den dood van Desfossez op alle titels; „D. en Cie” aan den
voet van de bladzijde in sommige vroege uitgaven b.v. in de piano-
partituur van Le Prophéte.