296 DEN HAAG ALS INTERNATIONALE STAD i Te 's-Gravenhage in 1899 heeft men in artikel 3 dezer meest belangrijke overeenkomst voor het eerst vastge legd, dat bemiddeling en goede diensten door een onzijdi- gen derde kunnen worden aangeboden, spontaan, op eigen initiatief; dat dus niet behoeft afgewacht te worden de verklaring van beide strijdende partijen, dat zij deze bemiddeling of goede diensten wenschen. Nederland heeft, in den aanvang van 1902, van dit artikel gebruik gemaakt om een poging te doen teneinde den Zuid-Afri- kaanschen oorlog te beëindigen; poging die, schoon zij niet geslaagd is, toch het vriendschappelijk karakter van de bepalingen van dit art. 3 zag erkend. Nu wenschte de Fransche delegatie, min of meer in analogie met art. 3, vast te stellen, dat een internationaal conflict tusschen twee Staten in de internationala samenleving in haar tegenwoordigen vorm geen zaak is, die slechts deze beide Staten raakt. Daartoe diende het ontworpen art. 27, dat den plicht op alle Staten legde om partijen, die in ge schil verkeeren, op de aanwezigheid en de beteekenis van het Permanente Hof te wijzen. Plicht, die natuurlijk theo retisch geen enkele pressie in zich bergt, maar waarvan practisch Roemenië en andere kleinere landen vreesden, dat daaruit zoodanige pressie zou voortvloeien. Twee debatten in grooten stijl heeft de derde commissie, die de aangelegenheden betreffende bemiddeling en arbitrage behandelde, geleverd; een over de schepping der inter nationale commissiën van onderzoek, en een over dit artikel 27, van welke beide gevreesd werd, dat zij er de groote Staten toe zouden leiden om zich ongevraagd te mengen in de aangelegenheden der kleine. Geen discus sie is meer de vermelding waard dan die, welke ten aan zien van art. 27 werd gevoerd. Achtereenvolgens traden alle leden van het Comité d’Examen in het krijt tegen de oppositie van Roemeenschen, Servischen en Griek-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 318