herinneringen aan Wap verder raadplegend,
aan de stichting van ons Gebouw van K. en W.
wederom Wap, ditmaal met den toenmaligen
En zoo rijmelt hij door, waarna in de volgende
Tooneelen ook de volgende dramatis personae lichtelijk
geparodieerd worden in den rijmeltrant van „Kunst
liefde enz.” Tot eindelijk de 11-jarige Pieter Nieuwland
optreedt en zijn David’sRouivklagt over Saul en Jonathan
voordraagt.
(Een algemeen gejuich bekroont de naïeve voordracht
van Pieter’s dichtstuk, dat met de grootste inspanning
en in de diepste stilte is aangehoord).
Dr. Wap heeft in dit werk van 10 tooneelen
bovendien van aanteekeningen voorzien, op zeer geestige
wijze den letterkundigen pruikentijd in ons vaderland
geschetst.
Mijne
denk ik
Het was
Dr. J. J. F. WAP
323
ons oog gaat verder, en ons brein op wonderen los,
op onwaardeerbre en onnaspeurbre geestes-schatten,
ide 't Haagsche volkje met geen mooglijkheid kan vatten:
dat spreekt van 't Paddemoes, de Wagenstraat en 't Spui,
ellendig proza! Ach! Wij zijn heel andre lui:
wij leven op d’Olymp, of op Parnassus’ kruinen,
op Helicon, en hebben afschuw van de duinen,
zandhoopen. naauw zoo hoog als onze President,
Van Spaan, de Dominé; hem noem ik eerst een Vent,
met eerbied zij 't gezegd die zwemt in louter rijmen
en weet het hemelsche aan het aardsche zoo te lijmen,
dat elk verbaasd staat, die zijn cithergalmen hoort;
zelfs Zondags, als hij, in de Jacobskerk, het Woord
verkondigt, heeft hij moeite, om rijmeloos te spreken,
of, zoo men 't heet, in ongebonden stijl maar preken,
zooals hij dat doet, kan in heel ’t land
niet één; en geen Poëet is tegen hem bestand,
om, krek op alles, honderden van verzen op te snijen;
dat 's algemeen bekend, zóó zelfs, dat men te Leijen
hem daad!ijk heeft benoemd tot lid der Maatschappije
van Letterkunde