Prins Maurits gesticht, en ook aan het mooie aspect en het schilderachtig silhouet, dat de molen in het jongste en met architectonisch schoon niet rijk gezegende ge deelte der gemeente's-Gravenhage van bijzondere waarde doet zijn. Tot dit laatste draagt de nabijheid van water en ook de daarover liggende brug veel bij. Over die brug, het eigenlijke voorwerp van onderzoek, bracht Mr. Montijn tevens verschillende bijzonderheden aan het licht, waar door de onderhoudsplichtigen met stelligheid in hun onderlinge verhouding konden worden aangewezen. Het spreekt vanzelf, dat zoodra de molen gebouwd werd ter plaatse een overgang over het water noodig was en zoo is stellig een vlonder of iets dergelijks reeds in 1595 gelegd. Dit blijkt ook uit een ongedateerd request, dat van tusschen 1677 en 1688 moet zijn, en dat aanwezig is in het archief van Delfland, waarin de „Rentmeester van Sijn Hoogheits dommijne van Monster geleegen in ’t Westlant” mededeelt, „dat hij door autorisatie van de E. E. D. Mo. heere raede van Sijn Hoogheit heeft begonnen te maecken een nieuwe quaqul instee van de oude geleegen voor Sijn Hoogheits cooren- moole tot Loosduijne”, waartoe hij hoewel het werk reeds begonnen is, toch nog de noodige autorisatie van Hoogheemraden van Delfland vraagt. Die op het request zetten: „fiat voor deese mael.” In 1699 op 18 Mei stond Delfland aan Huijbert Roels, meester timmerman tot Loosduijnen toe „om te maken en te vernieuwen de houte brugge, leggende over de vaart in ’t poldertje genaamt Kleijn-Tuijthoff voor de korenmole buijten den dorpe van Loosduijnen, die door ouderdom t’eenemaal vergaan ende ingevallen was”. De polder betaalde toch blijkbaar evenmin als vroeger iets van dit herstel. MOLEN EN BRUG TE LOOSDUINEN 343

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1928 | | pagina 367