OUDE HAAGSCHE GESCHIEDSCHRIJVING
3
samenhangende is. Hij neemt ook eene notitie over den
Haag op in de eerste editie (1567) helaas zonder
plattegrond die eerst in de in 1581 verschenen tweede
Italiaansche editie volgde, waarin de, sedert met
onverdroten trouw door alle latere stadsbeschrijvers
weder overgenomen, zinsnede voorkomt, welke den Haag
„het schoonste dorp van Europa” noemt. Maar heel veel
meer dan eenige opmerkingen van algemeenen aard
maakt hij niet, en sedert hebben de schrijvers van tal
van dergelijke soort werken1) als de „Deliciae Batavicae”
van 1618 of Boxhorn’s „Tonneel ofte Beschrijvinge”
van 1632, of Blaeu's „Tooneel der Steden” (deel II)
van 1649, of de Parivals „Vermaecklyckheden van
Holland” van 1661, in 1669 tot de „Délices de la Hol
lande” uitgebreid, zich in denzelfden zin gekweten.
Heel veel méér dan een korte topografische beschrij
ving wordt het echter niet en van een historische ont
wikkeling wordt niet gerept. Slechts Pieter Bor, de
officieele geschiedschrijver der Staten, doet, uit beleefd
heid tegenover zijn eigen woonplaats en de zetel van
zijn Hoogmogende opdrachtgevers, iets meer dan
deze allen. In het eerste en vooral in het negende boek
van zijn geschiedwerk wijdt hij eenige bladzijden aan
den Haag. Zijn beschrijving gaat iets verder dan die
der anderen, hij vertelt van bijzondere gebeurtenissen
overrompelingen door den vijand, stormvloeden,
die vooral Scheveningen teisterden, en vooral de moei
lijkheden en rampen, die de oorlog met Spanje den
Haag heeft gebracht, maar alles beperkt zich vrijwel
tot wat in zijn tijd nieuwere geschiedenis was en zijn
Nog te noemen zijn: H. Junius 1588, vertaald in 1619
Braun en Hogenberg, 1593; J. Orlers, 1610; J. F. Ie Petit, 1615;
J. Jansonius, 1657. Zie daarover W. Nijhoff in Campbell's Biblio-
graphische Adversaria, Tweede Reeks, deel I blz. 157 vlg. (1889).